Hc 1 Flashcards

(52 cards)

1
Q

Doel risicotaxatie

A

Het voorkomen van recidive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

recidive

A

Het opnieuw uitvoeren van een crimineel delict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

2 definities risicotaxatie

A

Originele definitie
Nieuwe definitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Originele definitie van kemshell

A

Risicotaxatie= berekening van de waarschijnlijkheid dat schadelijk gedrag of een schadelijke gebeurtenis zich zal voordoen. En het houdt een beoordeling in van de frequentie van het gedrag (of de gebeurtenis), de waarschijnlijke gevolgen en wie erdoor getroffen zal worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nieuwe definitie van Brown en Singh

A

Risicotaxatie= de poging om de waarschijnlijkheid van toekomstige overtredingen te voorspellen om zo individuen te identificeren die behandeling nodig hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Focus definities

A

De focus binnen de nieuwe definitie ligt op behandeling en hoe de cliënt het best behandeld kan worden ( voor een moordenaar is de behandeling heel anders dan voor een potloodventer) terwijl de focus van de originele definitie ligt op de kans dat een cliënt een nieuwe misdaad zou plegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Risicotaxatie is hierdoor ook risicomanagement;

A

Interventies on het risico te hanteren of te verminderen (een pedofiel niet in de buurt van een basisschool laten wonen, een behandeling volgen voor een verslaving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

5 redenen waarom we aan risicotaxatie doen;

A
  1. Veiligheid
  2. Maatschappelijke belang
  3. Ethisch belang
  4. Therapeutisch belang
  5. Communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Veiligheid
A

Om de veiligheid van 1. Personeel of medebewoners te waarborgen, of 2. Die van de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Maatschappelijk belang
A

Het voorkomen van ernstige recidive door patiënten of delinquenten (vooral de ernstige recidives (moord), want een diefstal is zeker niet goed, maar heeft een minder groot gevolg voor de maatschappij dan een moord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Ethisch belang
A

Er is geen willekeur; voor elke patiënt wordt dezelfde methode toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Therapeutisch belang (RNR-model)
A

Een goede risico-inschatting leidt tot 1. Inzicht in risicofactoren bij een individuele patiënt en tot 2. Een risicohanteringsplan of -behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Communicatie
A

Meer transparantie en uniformiteit in de besluitvorming en verbetering van communicatie over risico’s en risicomanagement (veel cliënten weten niet wat risicotaxatie is, wanneer ze wordt gevraagd of hun risicotaxatie eerder vastgesteld is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lombroso (1876)

A

Volgens lombroso was crimineel gedrag erfelijk bepaald en hadden criminelen dus ook bepaalde uiterlijke kenmerken. Deze kenmerken zouden volgens hem laten zien of een persoon een goede of slechte echtgenoot zou zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uiterlijke kenmerken lombrose

A
  • grote vooruitstekende kin
  • dieperliggende ogen
  • laag voorhoofd
  • grote kin
  • hoge jukbeenderen
  • haakneus

Dit is dus slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Burgess

A

Eerste risicotaxatie instrument

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Burgess; eerste risicotaxatie instrument

A

Burgess ontwikkelde een tool om het risico op recidive te bepalen van daders die werden vrijgelaten uit de gevangenis in Illinois. De berekeningen werden hierbij gedaan op basis van analyses van gegevens van 3000 personen die in Chicago voorwaardelijk waren vrijgelaten. Voor het bepalen van het risico op recidive werd er een onderscheid gemaakt tussen de burgerlijke staat van de persoon, zijn/haar criminele- en arbeidsverleden en het institutioneel wangedrag. Van de 3000 personen die vrijgelaten werden, zocht Burgess uit hoeveel mensen binnen een aantal jaar zouden recidiveren. Er werd gevonden dat de mensen die hoog scoorden op de drie factoren, eerder recidiveerden
- Deze methode wordt nu nog steeds gebruikt en is actuarieel van aard
- 76% van de personen die een high risk status hadden recidiveerde binnen vijf jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Recidive voorspellingen in 1950

A

Er was geen probleem met het inschatten van het recidiverisico, want dit werd gedaan door gedragsexperts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Zaak baxstom

A

Baxstrom werd in de rechtbank veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf nadat hij iemand mishandeld had. Nadat hij deze straf uitgezeten had werd hij niet vrijgelaten, maar werd hij overgeplaatst naar een high security psychiatrische instelling. Dit gebeurde omdat één psychiater beoordeeld had dat hij geestesziek was en het daarom te gevaarlijk was om hem terug te laten keren naar de samenleving. Baxstrom vond het onredelijk dat hij slechts door één psychiater beoordeeld werd, en maakte er een zaak van. Uiteindelijk won hij deze zaak, wat grote gevolgen heeft gehad voor de psychiatrische ziekenhuizen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Gevolgen psychiatrische ziekenhuizen zaak baxstrom

A
  • Veel mensen kwamen vrij of werden naar reguliere psychiatrische instellingen gestuurd naar aanleiding van de zaak à 967 psychiatrische patiënten die eerst als ‘gevaarlijk’ beoordeeld waren werden na deze zaak getransfereerd naar reguliere psychiatrische ziekenhuizen
  • Onderzoekers Steadman & Cocozza (1978) hebben deze patiënten opnieuw onderworpen aan risicotaxatie, waardoor 121 patiënten werden vrijgelaten in de maatschappij
    • Maar 2.7% is teruggestuurd naar een forensisch psychiatrisch ziekenhuis
    • Van deze 121 patiënten is maar 17% nog een keer gearresteerd en is 7% veroordeeld à Voor de high risk patiënten zijn dit toch lage frequenties, dus de voorspellingen van forensisch psychiaters waren niet goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

1970-1980: Er kwamen om verschillende redenen twijfels in het klinisch oordeel van een psychiater in het voorspellen van crimineel gedrag:

A
  • apa task force
  • ennis & litwack
  • monahan
22
Q

Apa task force

A

de mogelijkheid van psychiaters en andere professionals om toekomstig recidive goed te voorspellen is niet bewezen, waardoor het voorspellen van gewelddadig gedrag eigenlijk onvoldoende is

23
Q

Ennis & litwack

A

het voorspellen van gewelddadig gedrag is niks meer dan een muntje opgooien; het oordeel van de psychiaters is niet betrouwbaar

24
Q

Monahan

A

psychologen en psychiaters maken maar bij 1 van de 3 gevallen de juiste voorspelling van crimineel gedrag

25
Door een onderzoek in de jaren ’70 werd het oordeel van een psychiater in twijfel gebracht;
het onderzoek bestond uit twee groepen proefpersonen: leerkrachten en ervaren forensische psychiaters. De proefpersonen werden gevraagd om voorspellingen te doen over de herval in crimineel gedrag op basis van dossierinformatie: 1. Dossier 1àindex delict 2. Dossier 2 à socio-economische informatie (familie, leeftijd, woonplaats) en informatie over eerdere delicten en opnames 3. Dossier 3 à gespecialiseerde informatie uit behandelingen (psychologische stoornissen, psychologische testen, klinische observaties) 4. Dossier 4àeen bundel van de drie dossiers àUit de resultaten bleek dat de inter-beoordelaars betrouwbaarheid (IRR) van de leerkrachten laag was, maar dat deze alsnog beter was dan de inter-beoordelaars betrouwbaarheid van de psychiaters. Daarnaast bleek dat er gemiddeld een grote overeenkomst was tussen de voorspellingen van psychiaters en leerkrachten. Tenslotte bleek dat hoe meer informatie er beschikbaar was, hoe conservatiever de leerkrachten en psychiaters waren in hun oordeelàdit onderzoek liet opnieuw zien dat het oordeel van experts in twijfel getrokken kan worden, terwijl je zou verwachten dat experts tot een ander oordeel zouden komen dan leken. Daarnaast zou je verwachten dat de inter-beoordelaars betrouwbaarheid tussen experts hoog zou zijn
26
Martien philipse (jaren 90)
Het tbs-systeem (ter beschikking stelling) had in deze tijd een groot aanzien in de wereld en werd geprezen voor de innoverende aanpak van forensische patiënten. Uit een onderzoek van Martien Philipse naar hoe Nederlandse gedragskundigen uit het forensisch veld hun risico-inschattingen maakten, bleek dat geen van de door de clinici gesuggereerde voorspellers daadwerkelijk voorspelde of de cliënt zou hervallen (empathie, ontkenning). Daarnaast was er ook geen verband tussen de klinische inschatting van de recidive en de feitelijke recidive
27
Het RNR- model
Volgens het RNR-model (= Risk-Need-Responsivity model) van Andrews & Bonta (1990) moeten interventies gebaseerd zijn op resultaten uit wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van die interventies; de behandeling die je aan je cliënt aanbiedt moet dus evidence based zijn - risicoprincipe - behoefte principe - responsiviteitsprincipe
28
Risicoprincipe
(risk) = stem de behandelintensiteit af op het recidiverisico van de cliënt • Wie ga je behandelen? à delinquenten met een hoog risico hebben de meeste baat bij een intensievere behandeling, terwijl delinquenten met een laag recidive risico een minder intensieve behandeling moeten krijgen • Het recidiverisico staat centraal, en niet de stoornis (alleen de risicofactoren worden behandeld, als de cliënt een depressie heeft (stoornis), wordt deze niet behandeld) • Het recidiveniveau zal stijgen wanneer er een verkeerde afstemming is van de behandelintensiviteit (op een lichte misdaad wordt een zware behandeling gezet) • Wanneer je dezelfde behandeling toepast voor hoge en lage risicogroepen, is het behandelePect groter bij de hoge risicogroepen à in deze groep is er 10% minder recidive, terwijl het bij de lage risicogroep maar 3% is (in de lage risicogroep plegen personen dus sneller opnieuw een misdaad)
29
Behoefte principe
(need) = alleen de factoren die samenhangen met een vermindering van recidive zouden moeten worden aangepakt tijdens de behandelingàricht de behandeling dus op de criminogene behoeften die daadwerkelijk een verband hebben met (toekomstig) delict gedrag, en dus aandacht vragen • Wat ga je behandelen? • Elke delinquent heeft een unieke combinatie van factoren die tot het plegen van een delict geleid hebben = criminogenic needs • Deze criminogene behoeften zijn de dynamische risicofactoren die in relatie staan tot het delict • Deze dynamische risicofactoren zijn veranderbaar door behandelinterventies à de focus van de behandeling ligt dus op de matig tot hoge dynamische risico’s à Het juist behandelen van de criminogene behoeften leidt tot 19% minder recidive, terwijl het behandelen van niet-criminogene behoeften leidt tot een stijging van 1% in recidive
30
Responsiviteitsprincipe
(responsivity) = interventies moeten worden afgestemd op de kenmerken van de dader (motiveringsniveau, persoonlijke omstandigheden, leerstijl) • Hoe ga je behandelen? • Algemeen à maak gebruik van principes die werken (cognitieve gedragstherapie) • Specifiek à de interventie specifiek toepassen aan de behoeftes van de cliënt
31
Voor de hieronder beschreven criminogene behoeften worden telkens de volgende termen gebruikt:
- Risico = wat bedoelen we ermee? - Dynamische behoefte = hoe behandelen we dit?
32
The big four criminogenic needs (grootste voorspellers van recidive)
1. Geschiedenis van antisociaal gedrag (statisch) 2. Antisociaal persoonlijkheidspatroon 3. Antisociale cognities 4. Antisociale peers of leefomgeving
33
Geschiedenis van antisociaal gedrag
(statisch) = als je al veel antisociaal gerag hebt vertoond in het verleden (diefstal, bedreiging), is de kans op recidive groter in de toekomst • Risico; vroege en aanhoudende betrokkenheid bij een aantal en verscheidenheid van antisociale handelingen in een verscheidenheid van instellingen • Dynamische behoefte; werk aan niet-criminele alternatieve gedragingen om uit te voeren in risicovolle situaties
34
Antisociale persoonlijkheidspatroon
• Risico; avontuurlijk plezier zoeken (kick), zwakke zelfbeheersing, rusteloos en agressief • Dynamische behoefte; werk aan probleemoplossende vaardigheden, zelfmanagement vaardigheden, woedebeheersing en copingvaardigheden
35
Antisociale cognities
• Risico; attitudes, waarden, overtuigingen en rationalisaties die crimineel gedrag ondersteunen: o Cognitief emotionele condities van woede, wrok en trots; door wrok en trots over eerdere misdaden, ga je eerder opnieuw een misdaad plegen o Criminele VS. hernieuwde identiteit o Criminele VS. anti-criminele identiteit • Dynamische behoefte; verminderen van antisociale cognities; (1) herken risicovolle manieren van denken en voelen, (2) ontwikkel alternatieve en minder risicovolle manieren van denken en voelen, (3) maak een hernieuwde en/of anti- criminele identiteit
36
Antisociale peers of leefomgeving
• Risico; nauwe contacten met andere criminelen en relatieve sociale isolatie met niet- criminelenàdirecte sociale steun voor criminaliteit • Dynamische behoefte; verminderen van contacten met andere criminelen en contacten of banden opbouwen met niet-criminelen
37
The moderate four (the big 4+)
5. Familie en/of echtelijke relaties 6. Scoolh en/of werk 7. Vrije tijd en/of recreatie 8. Drugsgebruik
38
Familie en/of echtelijke relaties
• Risico; twee belangrijke elementen voor recidive zijn enerzijds de opvoeding en/of de zorg (ruzie tussen ouders in jeugd), en anderzijds de controle en/of het toezicht (seksueel misbruik waarin je zelf geen macht had) • Dynamische behoefte; verminder conflicten, bouw positieve relaties op, verbeter de controle en het toezicht
39
School en/of werk
• Risico; lage niveaus van prestaties en voldoening op school en/of werk • Dynamische behoefte; verbeter de prestaties, beloningen en voldoening
40
Vrije tijd en/of recreatie
• Risico; lage niveaus van betrokkenheid en bevrediging bij niet-criminele vrijetijdsbesteding (geen lid van sportverenigingen, geen vriendengroepen) • Dynamische behoefte; verbeter betrokkenheid (aansluiten bij een sportclub), beloningen en voldoening
41
Drugsgebruik
• Risico; misbruik van alcohol en/of drugs • Dynamische behoefte; verminder drugsgebruik, verminder persoonlijke en interpersoonlijke steun voor het verslavingsgedrag en ontwikkel alternatieven voor het drugsmisbruik
42
Central 8 criminogenic behoeften
1. Geschiedenis van antisociaal gedrag (statisch) 2. Antisociaal persoonlijkheidspatroon 3. Antisociale cognities 4. Antisociale peers of leefomgeving 5. Familie en/of echtelijke relaties 6. Scoolh en/of werk 7. Vrije tijd en/of recreatie 8. Drugsgebruik
43
Niet criminogene behoeften; betekenis
dynamische factoren die een verband hebben met conflictgedrag, maar geen direct verband hebben:
44
Niet criminogene behoeften
- Zelfwaardering; criminelen hebben vaak een lage zelfwaardering - Emotionele problemen; criminelen hebben vaak last van emotionele problemen (woede niet in kunnen houden) - Psychiatrische aandoening; criminelen hebben vaak last van depressie, antisociale persoonlijkheidsstoornis, enz. - Gezondheid; criminelen zijn bijna altijd in slechte gezondheid, terwijl dit niet daadwerkelijk tot het criminele gedrag heeft geleid (overgewicht, diabetes, zelfverzorging, gebitsgezondheid) Deze dynamische factoren staan niet in directe relatie tot het verminderen van het recidiverisico, maar ze kunnen wel indirect bijdragen aan het terugdringen van het dynamisch risico
45
Daarnaast zijn er twee belangrijke niet-criminogene behoeften die volgens Serin et al. (2013) gerelateerd zijn aan recidivevermindering:
1. Afname negatieve emoties 2. Succesvol behandelproces volgens de cliënt; recidivevermindering, aangezien cliënten die de behandeling onsuccesvol afronden een hogere kans hebben op terugval
46
Responsiviteits beginsel
Hierbij wordt er gekeken naar de volgende vraag: “Hoe kunnen we de cliënt behandelen?”; het is belangrijk dat de behandeling en het type interventie aansluit bij de leerstijl en de leervermogens van de cliënt (bij cliënten met een verstandelijke beperking de behandeling ondersteunen met pictogrammen). Hierbij is er een onderscheid tussen de externe en de interne responsiviteit.
47
Externe responsiviteit
vorm van de behandeling, kenmerken van de therapeut, beschikbaarheid van adequate interventies, mogelijkheden die de behandelomgeving biedt (stabiliteit, kwaliteit van leven, mobiliteit)
48
Interne responsiviteit
houdt rekening met de individuele kenmerken van de cliënt (intellect, persoonlijkheid, stoornis, behandelmotivatie, leerstijl) • Als een behandeling past bij de kwaliteiten van de cliënt (= responsieve behandeling) neemt het recidiverisico met 23% af
49
Artikel Brown & Singh
Het artikel legt de focus op evidence-based benaderingen van geweld, zedendelinquenten en algemene recidiverisicobeoordeling. Er wordt vooral gekeken naar de drie leidende benaderingen van risicobeoordeling onderzoeken die momenteel in de praktijk worden gebruikt: 1. Ongestructureerd klinisch oordeel 2. Actuariële beoordeling 3. Gestructureerd prodessioneel oordeel Er wordt vooral gekeken naar sterke en zwakke punten van de onderzoeken
50
Ongestructureerd klinisch oordeel
het evalueren van de waarschijnlijkheid van een ongunstig resultaat is een subjectief proces, waarbij er geen gebruik wordt gemaakt van een gestructureerde methode (een effectief bewezen risicobeoordelingsinstrument). In plaats daarvan wordt er vertrouwd op de klinische vaardigheden van de psychiater en diens ervaring met de cliënt waarvan het risico wordt beoordeeld
51
Intsrumenten voor actuariële risicobeoordelingen;
gestructureerde instrumenten die samen zijn gesteld uit risico- en/of beschermende factoren, en statistische en/of dynamische factoren, waarbij is vastgesteld dat ze geassocieerd worden met de ongewenste gebeurtenis • Voorbeelden van instrumenten voor actuariële risicobeoordeling; (1) Violence Risk Appraisal Guide (VRAG) (2) Static-99 (3) Level of Service Inventory
52
Risicobeoordelingsinstrumenten voor gestructureerde professionele oordeelsvorming (SPJ)
ontwikkeld om de starheid van actuariële regelingen aan te pakken; SPJ-instrumenten zijn samengesteld uit risico- en/of beschermende factoren en statistische en/of dynamische factoren waarvan onderzoek of de theorie suggereert dat ze verband houden met de ongewenste gebeurtenis