Hc 1 Flashcards
(53 cards)
Persoonlijkheid
Persoonlijkheid zijn langdurige patronen van waarnemen, omgaan met en denken over de omgeving en zichzelf die worden vertoond in een breed scala van sociale en persoonlijke contexten
Persoonlijkheidsstoornis
Persoonlijkheidsstoornis is een langdurig en blijvend patroon van innerlijke ervaring en gedrag dat afwijkt van de verwachting van de cultuur van een individu. Het is pervasief (= in meerdere levensdomeinen aanwezig) en inflexibel. Begint in de adolescentie en vroege volwassenheid. Is stabiel over tijd en leidt tot klinisch significant lijden of beperking op sociaal, beroepsmatig vlak of andere gebieden van functioneren.
PS zijn egosyntonisch
(versus egodystonische klinische stoornissen zoals angststoornissen) en interfereren met adaptief interpersoonlijk functioneren.
Wanneer er voldaan wordt aan de drie p’s spreken we van een persoonlijkheidsstoornis.
• Pervasief.
• Persistent.
• Pathologisch.
Naast de beschrijving van de criteria en kenmerken, wordt het volgende beschreven in de DSM:
• Diagnostische kenmerken.
• Geassocieerde kenmerken ter ondersteuning van de diagnose.
• Prevalentie.
• Ontwikkeling en beloop.
• Risico- en prognostische factoren.
֍ Prognostische factoren: situatie, toestand of karakteristiek van een persoon waar men rekening mee houdt bij het opstellen van een prognose.
• Cultuurgebonden diagnostische aspecten.
• Geslachtsgebonden diagnostische aspecten.
• Differentiële diagnose: alternatieve diagnose voor de ziekte.
Algemene Criteria DSM-5 Persoonlijkheidsstoornissen
A. Een langdurig patroon (minstens 5 jaar) van innerlijke ervaring en gedrag dat opmerkelijk afwijkt van de verwachting van het individu zijn/ haar samenleving (wat acceptabel is en getolereerd wordt).
B. Het patroon is inflexibel en pervasief over een groot bereik van persoonlijke en sociale situaties.
C. Het langdurige patroon leidt tot klinisch significant lijden of beperkingen in sociale, beroepsmatige of andere belangrijke gebieden van functioneren (functionele beperking en leed).
D. Het patroon is stabiel en van lange duur, het begin kan teruggebracht worden
naar tenminste adolescentie of vroege volwassenheid.
E. Het langdurige patroon kan niet beter verklaard worden als een manifestatie of gevolg van een andere mentale stoornis.
F. Het blijvende patroon is niet te wijten aan de directe fysiologische effecten van een middel, zoals bijv. drugsgebruik, medicatie of andere medische aandoeningen zoals hoofdtrauma.
A. Een langdurig patroon (minstens 5 jaar) van innerlijke ervaring en gedrag dat opmerkelijk afwijkt van de verwachting van het individu zijn/ haar samenleving (wat acceptabel is en getolereerd wordt).
Dit patroon wordt gemanifesteerd in twee of meer van de volgende gebieden:
• Cognitie: manieren om het zelf, anderen en gebeurtenissen waar te nemen en te interpreteren.
• Affectiviteit: het bereik, de intensiteit, aansprakelijkheid en geschiktheid van emotionele reacties.
• Interpersoonlijk functioneren: interactie met andere personen.
• Impulscontrole: zoals bijv. bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis, die moeite heeft met remmen van impulsen, plaatsen in anderen. Verder zijn ze erg gericht op korte termijn bevrediging van behoeftes
Exclusiecriteria
• Geen manifestatie of consequentie van een andere mentale stoornis. Het gaat om langdurige patronen wat invloed heeft op de persoonlijkheid.
• Niet te wijten aan de fysiologische effecten van een middel of een andere medische aandoening.
Persoonlijkheidskenmerken die de persoonlijkheidsstoornis definiëren, moeten worden onderscheiden van kenmerken die ontstaan als reactie op specifieke situationele stressoren of voorbijgaande mentale toestanden, zoals depressieve gevoelens.
DSM- persoonlijkheidsstoornissen
Onderzoekers en clinici hebben gewerkt aan fundamentele veranderingen om persoonlijkheidsstoornissen te beschrijven, clusteren en diagnosticeren in de DSM-5. Echter, werden de persoonlijkheidsstoornissen uit de DSM-4 behouden in de nieuwe versie, DSM-5. Het alternatieve model werd toegevoegd in de appendix van DSM-5 onder de naam “alternatieve model”, “dimensionele model”, “hybrid-categorical- dimensional model” of “experimentele model”.
Cluster A
Excentriek vreemd, moeite met interacties
Specifieke persoonlijkheidsstoornissen;
- Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
- Schizoïde persoonlijkheidsstoornis - Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Karakteristieken
- Vreemd Excentriek Raar
Prevalentie
- 4%
Cluster B
Emotionele cluster
Specifieke persoonlijkheidsstoornissen;
- Borderline persoonlijkheidsstoornis
- Narcistische persoonlijkheidsstoornis
- Theatrale/ Histrionische persoonlijkheidsstoornis
- Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Karakteristieken;
Dramatisch
Emotioneel
Onvoorspelbaar
Grillig
Wild
“Het draait allemaal om mij”
Prevalentie:
3,5-4%
Cluster C
Angstige cluster
Specifieke Persoonlijkheidsstoornissen;
- Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
- Vermijdende persoonlijkheidsstoornis
- Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
Karakteristieken;
Angstig
Bang
Bezorgd
Prevalentie
3-9%
Alle clusters prevalentie;
10.5-12% in algemene populatie
Algemene beschrijving persoonlijkheidsstoornissen cluster A
- paranoïde persoonlijkheidsstoornis; Wantrouwen, achterdochtig
- schizoïde persoonlijkheidsstoornis; Onthechting van sociale relaties, beperkt bereik van emotionele
interpersoonlijke omgevingen) - Schizotypische persoonlijkheidsstoornis; Acuut ongemak in hechte relaties, cognitieve en/ of perceptuele vervorming, excentriciteiten en gedrag
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
A. Voortdurend wantrouwen en achterdocht jegens anderen zodat hun motieven worden geïnterpreteerd als kwaadwillig, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria:
B. Komt niet uitsluitend voor tijdens het verloop van schizofrenie, bipolair stoornis, depressieve stoornis met psychotische kenmerken, psychotische stoornis, en niet toe te schrijven aan de directe fysiologische effecten van een andere medische aandoening.
A. Voortdurend wantrouwen en achterdocht jegens anderen zodat hun motieven worden geïnterpreteerd als kwaadwillig, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria:
1) Vermoed, zonder voldoende basis, dat anderen hem/ haar zullen uitbuiten, schaden of bedriegen (wantrouwen).
2) Houdt zich bezig met ongerechtvaardigde twijfels over de loyaliteit of betrouwbaarheid van vrienden en partners.
3) Aarzelt om anderen in vertrouwen te nemen uit ongegronde angst dat de informatie kwaadwillig tegen hem of haar zal worden gebruikt.
4) Leest verborgen, vernederende of bedreigende betekenissen in vriendelijke opmerkingen of gebeurtenissen
5) Koestert hardnekkig wrok, d.w.z. dat hij/ zij beledigingen, verwondingen of vernederingen van anderen niet vergeeft
6) Neemt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie waar die niet zichtbaar zijn voor anderen en reageert snel boos of in de tegenaanval (sensitief).
7) Heeft terugkerende vermoedens, zonder rechtvaardiging, over de trouw van de echtgenoot of seksuele partner.
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
A. Een pervasief patroon van onthechting van sociale relaties en een beperkt bereik van expressie van emoties in interpersoonlijke omgevingen, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria:
B. Komt niet uitsluitend voor tijdens het verloop van schizofrenie, bipolaire stoornis, depressieve stoornis met psychotische kenmerken, psychotische stoornis, of autismespectrumstoornis, en is niet toe te schrijven aan de fysiologische effecten van een andere medische aandoening.
Worden weinig gezien in de Geestelijke Gezondheidszorg, omdat de persoon er zelf geen last van ondervindt, maar worden vaak gestuurd door vrienden/ familie die er wel last van ondervinden.
A. Een pervasief patroon van onthechting van sociale relaties en een beperkt bereik van expressie van emoties in interpersoonlijke omgevingen, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria:
1) Verlangt noch geniet van hechte relaties, inclusief het deel uitmaken van een gezin (onthechten uit relaties).
2) Kiest bijna altijd voor eenzame/ geïsoleerde activiteiten
3) Heeft weinig of geen belangstelling voor seksuele ervaringen met een
andere persoon (kluizenaar).
4) Beleeft plezier aan weinig of geen activiteiten.
5) Heeft geen andere goede vrienden of vertrouwelingen dan eerste graads familieleden.
6) Lijkt onverschillig/ ongeïnteresseerd voor de lof of kritiek van anderen
7) Vertoont emotionele kilte, afstandelijkheid of afgevlakte affectiviteit.
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
A. Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke gebreken, gekenmerkt door acuut ongemak met, en verminderde capaciteit voor, nauwe relaties en ook door cognitieve of perceptuele vervormingen en excentrieke gedragingen, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf (of meer) van de volgende criteria:
B. Komt niet uitsluitend voor tijdens het verloop van schizofrenie bipolaire stoornis, depressieve stoornis met psychotische kenmerken, psychotische stoornis, of autismespectrumstoornis.
A. Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke gebreken, gekenmerkt door acuut ongemak met, en verminderde capaciteit voor, nauwe relaties en ook door cognitieve of perceptuele vervormingen en excentrieke gedragingen, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf (of meer) van de volgende criteria:
1) Denkbeelden van referentie (met uitzondering van wanen van referentie).
2) Vreemde overtuigingen of magisch denken dat het gedrag beïnvloedt en niet strookt met de subculturele normen (bijv. bijgelovigheid, geloof in helderziendheid, telepathie, of “zesde zintuig”; bij kinderen en adolescenten, bizarre fantasieën of preoccupaties).
3) Ongewone perceptuele ervaringen, inclusief lichamelijke illusies
4) Vreemd denken en spreken (bijv. vaag, indirect, metaforisch, overdreven of stereotypisch).
5) Achterdocht of paranoïde ideeën.
Algemene beschrijving persoonlijkheidsstoornissen cluster B
- Borderline persoonlijkheidsstoornis;
(Stabiele) instabiliteit van intermenselijke relaties, zelfbeeld, affecten en uitgesproken impulsiviteit - narcistische persoonlijkheidsstoornis; Grootheidswaanzin, behoefte aan bewondering, gebrek aan empathie
- theatraal/histrionische persoonlijkheidsstoornissen;
Overmatige emotionaliteit en aandacht vragen - Antisociale persoonlijkheidsstoornis; Minachtig voor en schending van de rechten van anderen
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
A. Een pervasief patroon van minachting en schending van de rechten van anderen, sinds de leeftijd van 15 jaar, zoals aangegeven door drie (of meer) van de volgende criteria:
B. Het individu is tenminste 18 jaar.
C. Er is bewijs van een gedragsstoornis met een begin voor 15 jarige leeftijd.
D. Het optreden van antisociaal gedrag is niet uitsluitend tijdens het verloop van
schizofrenie of bipolaire stoornis.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis;
A. Een pervasief patroon van minachting en schending van de rechten van anderen, sinds de leeftijd van 15 jaar, zoals aangegeven door drie (of meer) van de volgende criteria:
1) Falen om zich te conformeren aan de sociale normen over wat volgens de wet is toegestaan, zoals blijkt uit het herhaaldelijk verrichten van handelingen die aanleiding geven tot arrestatie.
2) Bedrieglijkheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk liegen, het gebruik van schuilnamen of het oplichten van anderen voor persoonlijk gewin of plezier.
3) Impulsiviteit of onvermogen om vooruit te plannen.
4) Prikkelbaarheid en agressiviteit, zoals blijkt uit herhaalde fysieke
gevechten of aanvallen.
5) Roekeloze minachtig voor de veiligheid van zichzelf en anderen.
6) Consequente onverantwoordelijkheid, zoals blijkt uit herhaaldelijk
nalaten om consequent te werken of het niet nakomen van financiële
verplichtingen.
7) Gebrek aan wroeging/ spijt, zoals blijkt uit onverschilligheid voor of
rationalisering van het kwetsen, mishandelen of stelen van een ander.
Borderline persoonlijkheidsstoornis
A. Een pervasief patroon van instabiliteit van interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten, en uitgesproken impulsiviteit, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf (of meer) van de volgende criteria:
1) Verwoede pogingen om echte of ingebeelde verlating te vermijden.
2) Een patroon van onstabiele en intense interpersoonlijke relaties
gekenmerkt door afwisselende uitersten van idealisering en devaluatie.
3) Identiteitsverstoring: duidelijk en aanhoudend instabiel zelfbeeld of
zelfbesef
4) Impulsiviteit op ten minste twee gebieden die potentieel schadelijk zijn voor zichzelf (bijv. uitgaven, seks, drugs, misbruik, roekeloos rijden, eetbuien).
5) Herhaaldelijk suïcidaal gedrag, gebaren of bedreigingen, of zelf mutilatie.
6) Affectieve instabiliteit door een duidelijke reactiviteit van de stemming
(bijv. intense episodische dysforie, prikkelbaarheid of angst die
gewoonlijk enkele uren en zelden langer dan enkele dagen duren).
7) Chronische gevoelens van leegte.
8) Ongepaste, intense woede of moeilijkheden om woede onder controle te houden (bijv. frequente uitbarstingen van woede, voortdurende woede,
terugkerende fysieke gevechten).
9) Voorbijgaande, stressgerelateerde paranoïde ideeën of ernstige
dissociatieve symptomen.