Hc 3 Flashcards

(81 cards)

1
Q

Cluster C

A

Cluster C wordt in de onderzoeksliteratuur nogal verwaarloosd, ondanks het feit dat het de grootste groep in maatschappelijke steekproeven is, en vooral vermijdende PS komt vaak voor bij patiënten in de geestelijke gezondheidszorg. Cluster C staat ook wel bekend als het angstige cluster en bestaat uit drie persoonlijkheidsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Drie persoonlijkheidsstoornissen cluster C

A
  • vermijdende persoonlijkheidsstoornissen
  • afhankelijke persoonlijkheidsstoornissen
  • obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vermijdende persoonlijkheidsstoornissen

A

wordt voornamelijk gekenmerkt door sociale inhibitie, gevoelens van ontoereikendheid, overgevoeligheid voor negatieve evaluatie en afkeuring van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Afhankelijke persoonlijkheidsstoornissen

A

wordt voornamelijk gekenmerkt door onderdanig en aanhankelijk gedrag, overmatige behoefte om verzorgd te worden door anderen die dicht bij hen staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis:

A

wordt voornamelijk gekenmerkt door preoccupatie met ordelijkheid, controle en perfectionisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De kern karakteristieken van cluster C zijn

A

overmatig bezorgd en angstig zijn over hoe ze bestaan en overleven in de wereld, en wat de wereld over hen denkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Factoranalyse toont aan dat
afhankelijke en vermijdende PS een gemeenschappelijke latente factor delen, waardoor het lijkt dat OCP; een ander domein lijkt de vertegenwoordigen, zoals cluster A en B.

A

• Afhankelijke PS vertoont overlap met paniekstoornis/ agorafobie.
• Vermijdende PS vertoont overlap met sociale fobie.
• Angststoornissen delen significante genetische variantie met het
persoonlijkheidskenmerk neuroticisme wat sterk gerelateerd is aan cluster C persoonlijkheidsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DSM-5 Criteria van Vermijdende Persoonlijkheidsstoornis (AVPD)

A

Een pervasief patroon van sociale inhibitie, gevoelens van ontoereikendheid en overgevoeligheid voor negatieve evaluaties, beginnend op de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria:
1) Vermijdt beroepsactiviteiten die significant interpersoonlijk contact met zich meebrengen, uit angst voor kritiek, afkeuring of afwijzing.
2) Is niet bereid om met mensen om te gaan tenzij hij/ zij zeker weet dat hij/ zij aardig gevonden wordt.
3) Is terughoudend in intieme relaties uit angst om beschaamd of belachelijk gemaakt te worden.
4) Houdt zich bezig met kritiek of afwijzing in sociale situaties.
5) Is geremd/ inhiberend in nieuwe interpersoonlijke situaties vanwege gevoelens
van ontoereikendheid.
6) Ziet zichzelf als sociaal onbekwaam, persoonlijk onaantrekkelijk, of inferieur aan anderen.
7) Is ongewoon terughoudend om persoonlijke risico’s te nemen of nieuwe activiteiten te ondernemen, omdat ze gênant kunnen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

DSM-5 Criteria van Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis (DPD)

A

Een pervasieve en buitensporige behoefte om verzorgd te worden die leidt tot onderdanig en klevend gedrag en angsten van scheiding, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig in verschillende contexten, zoals aangegeven door vijf (of meer) van de volgende criteria:
1) Heeft moeite met dagelijkse beslissingen te nemen zonder een buitensporige hoeveelheid van advies en geruststelling van anderen.
2) Heeft anderen nodig om verantwoordelijkheid te nemen voor de meest belangrijke aspecten van zijn/ haar leven.
3) Heeft moeite het oneens te zijn met anderen uit angst voor verlies van steun of goedkeuring. Let op: realistische angsten voor vergelding vallen hier niet onder.
4) Heeft moeite om projecten op te zetten of dingen zelf te doen (eerder door een gebrek aan zelfvertrouwen in oordeel of vaardigheden dan door een gebrek aan
motivatie of energie).
5) Doet buitensporig veel moeite om zorg en steun van anderen te krijgen, tot op
het punt van vrijwillig dingen te doen die onaangenaam zijn.
6) Voelt zich ongemakkelijk of hulpeloos als hij/ zij alleen is vanwege overdreven
angsten om niet in staat te zijn voor zichzelf te kunnen zorgen.
7) Zoekt dringend een andere relatie als bron van zorg en steun wanneer een hechte relatie eindigt.
8) Is onrealistisch bezig met angsten om voor zichzelf te moeten zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Obsessieve-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis

A

Een pervasief patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme, en mentale en interpersoonlijke controle, ten koste van flexibiliteit, openheid en efficiëntie, beginnend in de vroege volwassenheid en aanwezig is verschillende contexten, zoals aangegeven door vier (of meer) van de volgende criteria:
1) Is zodanig gepreoccupeerd met details, regels, lijsten, orde, organisatie of schema’s dat het belangrijkste deel van de activiteit verloren gaat.
2) Vertoont perfectionisme dat de voltooiing van taken in de weg staat (bijv. is niet in staat een project te voltooien, omdat niet aan zijn/ haar eigen te strenge normen wordt voldaan).
3) Is overmatig toegewijd aan werk en productiviteit met uitsluiting van vrijetijdsbesteding en vriendschappen (niet te verklaren door een duidelijke economische noodzaak).
4) Overgevoelig, nauwgezet en onflexibel is in zaken van moraal, ethiek of waarden (niet verklaard door culturele of religieuze identificatie).
5) Isnietinstaatomversletenofwaardelozezelfswanneerzegeensentimentele waarde meer hebben.
6) Aarzelt om taken te delegeren of met anderen samen te werken tenzij zij zich precies aan zijn/ haar manier van doen onderwerpen.
7) hanteert een gierige bestedingsstijl tegenover zichzelf en anderen; geld wordt gezien als iets dat moet worden bewaard voor toekomstige rampen.
8) Toont starheid en koppigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Etiologie: Gen-Omgevingsinteractie

A
  • Hedendaags, Geïntegreerd Biopsychosociaal mod
  • Cognitief Model: Schema’s en Overtuigingen/ Beliefs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hedendaags, Geïntegreerd Biopsychosociaal Model

A

• Kern psychologisch/ cognitief component:

• Genetische aanleg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

• de kern van het psychologische of cognitieve component is dat de persoonlijkheidsstoornissen verschillende zelfconcepten hebben:

A

֍ Afhankelijke PS: zelfconcept dat ze ineffectief en zwak zijn en anderen nodig hebben om gelukkig te zijn.
֍ Vermijdende PS: zelfconcept dat ze minderwaardig zijn en anderen vermijden die kritisch zijn.
֍ Obsessieve-compulsievePS: zelfconcept dat ze verantwoordelijk,aansprakelijk,kieskeurig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

• Genetische aanleg

A

Ze hebben een genetische aanleg voor angst- en schadevermijding en afhankelijkheidsgerelateerde factoren. Daarnaast wordt de persoonlijkheidsstoornis vaak veroorzaakt door vroeg (traumatisch) lerenàverwaarlozing, negatieve opvoeding, negatieve hechtingservaringen, negatieve socialisatie (socialisatie bevordert passiviteit, inschikkelijkheid en aanpassing; bij meisjes meer dan bij jongens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cognitief Model: Schema’s en Overtuigingen/ Beliefs

A

In het cognitieve model (Beck et al., 2004) worden persoonlijkheidsstoornissen geconceptualiseerd als openlijke uitdrukking van onderliggende disfunctionele overtuigingen en schema’s, die dergelijke individuen kwetsbaar maken voor negatieve levenservaringen. Iemands interpretatie van de gebeurtenis veroorzaakt emotionele distress en leidt tot (interpersoonlijke) disfunctie bij personen met PS, niet de gebeurtenis zelf. Deze verkeerde percepties en interpretaties van gebeurtenissen zijn geworteld in diepere schematische structuren die centraal staan in persoonlijkheidsstoornissen.

  • verstoringen in aandacht
  • verstoringen in interpretatie
  • verstoringen in geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Schema’s

A

representaties van de betekenis van het gedrag en de bedoelingen van anderen, de wereld en het zelf. Dit zijn kaders die de perceptie, codering en ophalen van informatie van mensen sturen en bepalen, maar ook de informatieverwerking (= aandacht, interpretatie en geheugen) kunnen verstoren of vertekenen. Schema’s ontwikkelen zich tijdens de kindertijd en adolescentie als gevolg van de interactie van biologische en omgevingsinvloeden, en vormen de basis van individuele persoonlijkheden. Als gevolg van verwaarlozing, negatieve opvoedingspraktijken en negatieve hechtingservaringen, ontwikkelen kinderen schematische voorstellingen van zichzelf en anderen die niet adaptief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

֍ Verstoringen in aandacht:

A

attentional bias is het proces waarbij de aandacht wordt gericht op stimuli die overeenkomen met onderliggende schema’s. Cluster C individuen hebben een aandachtsvoorkeur voor bedreigingen en aan bedreigingsgerelateerde stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Verstoringen in interpretatie:

A

interpretatiebias wordt gekenmerkt door interpretatie van informatie op een typische manier congruent met het onderliggende schema. Dit is gevonden voor vermijdende en afhankelijke PS, maar nog niet voor OCPD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verstoringen in geheugen:

A

geheugenbias is een cognitieve bias die oftewel het herinneren van een herinnering verminderen of verbeteren. Deze geheugenvertekeningen tonen aan dat herinneringen niet worden opgeslagen als exacte replica’s van de werkelijkheid. Ervaringen die in overeenstemming zijn met een bepaald schema worden vermoedelijk opgeslagen en teruggehaald in het korte en lange termijn geheugen, in vergelijking met ervaringen die in tegenspraak zijn met het schema.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Plaatje

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cognitieve schema’s vertonen overlap met de gehechtheidstheorie conceptualisering;

A

beide belichten de vorming van cognitieve schema’s in het vroege leven. Kinderen leren de werkelijkheid te construeren door hun vroege ervaringen met de omgeving, vooral met belangrijke anderen. Soms leiden deze vroege ervaringen ertoe dat kinderen attitudes en overtuigingen over zichzelf en anderen aannemen, die later onaangepast blijken te zijn (Beck en Young). Wanneer deze schema’s worden geactiveerd, leiden zij gewoonlijk tot het gebruik van maladaptieve compenserende gedragsstrategieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Overtuigingen + conpenserende strategieën. Afhankelijke PS;

A
  • Overtuigingen;
    “Ik ben hulpeloos”
    “Ik heb een sterk persoon nodig om te overleven”
  • compenserende strategieën;
    Hechting
    Hulp zoeken Vastklampen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Overtuigingen + conpenserende strategieën. Vermijdende ps

A

Overtuigingen; “Ik kan gekwetst raken” “Ik ben ongeliefd”
“Ik moet onaangename situaties altijd vermijden” “Ik denkt niet over problemen”

Compenserende strategieën;
Vermijding Onassertiviteit Vermijdend denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Overtuigingen + conpenserende strategieën. Obsessief-compulsieve PS

A

Overtuigingen;
“Ik mag me niet vergissen” “Ik heb orde nodig om te overleven”

Compenserende strategieën;
Perfectionisme Controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Cluster C en Interpersoonlijke Geweld
Personen met afhankelijke (80%) en vermijdende PS (12%) lopen een hoog risico om slachtoffer te worden van interpersoonlijk geweld. Afhankelijke PS is gerelateerd aan meerdere gewelddadige relaties, omdat ze agressief kunnen worden wanneer de persoon niet voor ze wilt zorgen, of wanneer ze hen verlaten. Individuen met afhankelijke PS zijn ook gerelateerd aan geweld van een familielid (44% van al het ervaren geweld). Cluster C PS is ook gerelateerd aan het plegen van geweld, vooral vermijdende PS en OCPD. Bij gedetineerde echtgenoten moordenaars wordt het vermoorden van de vrouw beter voorspeld door vermijdende persoonlijkheidskenmerken dan door psychopathische kenmerken. Obsessief- compulsieve PS was de meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis bij mannen veroordeeld voor ernstig intiem partner geweld.
26
In de Diepte: Afhankelijke Persoonlijkheidsstoornis
- karakteristieken - epidemiologie - comorbiditeit - verschil in borderline en afhankelijke Ps
27
Karakteristieken
• Cognitief: perceptie van zichzelf als machteloos, ineffectief en hulpeloos. • Affectief: neiging om angstig te worden wanneer het nodig is om autonoom/ zelfstandig te functioneren, om zo zorg te verkrijgen van anderen. • Motiverend: duidelijke behoefte aan ondersteuning, begeleiding en goedkeuring. • Gedragsmatig: neiging om hulp en geruststelling te zoeken en toe te geven aan anderen in interpersoonlijke interacties.
28
Epidemiologie
• Prevalentie in algemene populatie: 1-2%. • Prevalentie in poliklinische setting: 0-10%. • Prevalentie in intramurale setting (= zorg binnen de muren, zoals verpleeghuis of ggz-instelling): 5-15%. • Vrouwen hebben 40% meer kans op de diagnose dan mannen, dit komt door socialisatie en de formulering van de criteria.
29
Comorbiditeit
• Stemmings- en angststoornissen. • Andere Cluster C persoonlijkheidsstoornis. • Cluster A en Cluster B persoonlijkheidsstoornis (vooral borderline en theatrale persoonlijkheidsstoornis). • Eetstoornissen. • Middelenmisbruik. • Somatisatie stoornissen.
30
Verschil borderline en afhankelijke ps
• Borderline persoonlijkheidsstoornis reageert met woede, zelfmoorddreigingen, zelfbeschadiging, veeleisende en emotionele leegte op verlating. • Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis reageert met toenemende onderdanigheid en aanhankelijkheid, en is dringend op zoek naar een vervangende relatie om zorg en ondersteuning te vinden.
31
Personen met afhankelijke ps
• Worden gekenmerkt door een hoge trait anxiety. • Reageren met verhoogde angst bij interpersoonlijke conflicten. • Vertonen een hoge mate van afhankelijkheid: zorgen over verlating, gevoelens van eenzaamheid en hulpeloosheid, en het verlangen om dicht bij anderen te zijn, met hen om te gaan en van hen afhankelijk te zijn. • Hoge afhankelijkheid wordt geassocieerd met een strenge, controlerende en inconsistente opvoeding door de ouders. • Hebben een hoge geagiteerde angst om fouten te maken, diepgeworteld geloof in hun onbekwaamheid om om te gaan met dagelijkse gebeurtenissen en de catastrofes die ze verwachten. • Vertonen een hoge comorbiditeit met paniekstoornis, sociale fobie en obsessieve compulsieve stoornis. • Hebben een hoog risico op zelfmoordgedachten, -ideeën en -pogingen. In de NESARC studie was afhankelijke PS de sterkste voorspeller voor zelfmoordpogingen bij depressieve personen, vooral bij mannen.
32
Het construct van afhankelijke PS zou uit twee factoren kunnen bestaan:
- Afhankelijkheid en incompetentie - hechtingsverlating
33
Afhankelijkheid en incompetentie
zichzelf zien als incompetent, gebrek aan zelfvertrouwen, en heeft op praktische gebieden geruststelling en steun nodig van een sterkere ander. - functionele afhankelijkheid - emotionele afhankelijkheid
34
Functionele afhankelijkheid
individu ziet zichzelf als incompetent, mist zelfvertrouwen en wil voortdurend geruststelling en steun op praktische gebieden van iemand die sterker is dan hij/ zijzelf. DSM-5 beoordeeld alleen dit aspect.
35
Emotionele afhankelijkheid
verwijst naar de emotionele behoefte dat iemand anders veilig gehecht is aan de persoon. Zonder emotionele verbinding voelen mensen met een hoge emotionele afhankelijkheid zich eenzaam en leeg, en hebben ze verlatingsangst.
36
Hechtingsverlating
overmatige interpersoonlijke afhankelijkheid (behoeftigheid), zich eenzaam voelen, leeg, en een sterk verlangen ervaren naar een liefhebbend persoon.
37
In de Diepte: Vermijdende Persoonlijkheidsstoornis
- karakteristieken - epidemiologie - temperamental vulnerability - overlap met sociale angst - karakteristieken sociale angst - vermijdende vs afhankelijke persoonlijkheidsstoornissen
38
Karakteristieken
De vermijdende persoonlijkheidsstoornis wordt gekenmerkt door verlangen naar verbondenheid in combinatie met een gevoel van persoonlijke ontoereikendheid en intense angst voor interpersoonlijke afwijzing. Een verhoogde gevoeligheid voor kritiek en verwachte veroordeling door anderen, wat leidt tot sociale afstandelijkheid.
39
Epidemiologie
• Prevalentie in de algemene populatie: 1.5-2.5%. • Prevalentie in de klinische populatie: 14.7% (meest frequente PS-diagnose). • Bereik in klinische populatie: 1-37% • Hoog aantal bezoekers van psychiatrische instellingen (net zoals BPS en DPD) • Heeft grote invloed op kwaliteit van leven en dagelijks functioneren (net zoals BPS en DPD).
40
Personen met vermijdende ps
• Zijn sociaal vermijdend, overgevoelig voor negatieve beoordelingen, bang voor afwijzing en voelen zich minderwaardig. • Vermijden niet alleen interpersoonlijke situaties, maar ook onaangename emoties, nieuwe situaties en stimuli die hoge opwinding veroorzaken (zoals pittig eten) en aversieve overstimulatie, vermijden te denken aan en ervaren van emoties. • Vermijdt intimiteit, heeft hoge niveaus van angst terugtrekking en anhedonie. • Hebben problemen met het reguleren van emoties.
41
Temperamental vulnerability
Kinderen die gedragsgeremd zijn en overgevoelig zijn om sterk te reageren op emotionele stimuli, en gevoelig zijn voor potentiële schade kunnen kwetsbaar zijn voor het ontwikkelen van vermijdende PS. Vooral wanneer het kind geconfronteerd wordt met overbeschermende, beschuttende opvoeding, waardoor het kind niet gewend raakt aan aversieve nieuwe sociale interacties.
42
Overlap met Sociale Angst
Sociale angst en vermijdende persoonlijkheidsstoornis komen vaak gelijktijdig voor (35-60%), en 50% van de personen met sociale angst heeft ook een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Er lijkt veel overlap te zijn in de klinische beschrijvingen. Dit is zodanig veel dat het alternatieve conceptualisatie van dezelfde of vergelijkbare aandoening kunnen zijn. Bij beide is de belangrijkste karakteristiek de angst voor negatieve evaluatie, wat resulteert in het vermijden van sociale situaties of zich ongemakkelijk voelen in sociale situaties.
43
Focus sociale fobie en vermijdende persoonlijkheidsstoornissen
Primaire focus van sociale fobie ligt op specifieke situaties en op daaruit voortvloeiend gedrag, terwijl bij de vermijdende persoonlijkheidsstoornis de primaire focus ligt op specifiek zelf en interpersoonlijk functioneren op alle gebieden van het leven, en op onderliggende cognities en overtuigingen over het zelf. Millon (1996) beweerde dat sociale fobie slechts een van de vele angsten is van een persoon met vermijdende PS, en dat moeilijkheden bij het aangaan van intieme relaties kenmerkend zijn voor vermijdende PS, maar niet voor sociale fobie.
44
De severity continuïteitshypothese is
de dominante hypothese geweest om de stoornissen te vergelijken, die stelt dat sociale angststoornis en vermijdende PS geen afzonderlijke entiteiten zijn, maar alleen verschillen in ernst, en kunnen worden geplaatst op een continuüm van ernst. Vermijdende PS zou namelijk een ernstigere variant kunnen zijn van de sociale fobie.
45
De relatie tussen sociale fobie en vermijdende PS kan ook worden verklaard door de attenuatiehypothese:
beide stoornissen zijn alternatieve uitingen van dezelfde genetische of constitutionele aansprakelijkheid in termen van onderliggende persoonlijkheidskenmerken, met als mogelijke kandidaten hoge introversie (lage extraversie) en hoog neuroticisme (lage emotionele stabiliteit).
46
Karakteristieken sociale angst
• Duidelijke angst of bezorgdheid over één of meerdere sociale situaties waarin het individu wordt blootgesteld aan mogelijk kritisch onderzoek door anderen. ֍ Sociale interacties, zoals een gesprek voeren. ֍ Geobserveerd worden, zoals wanneer je gaat eten of drinken. ֍ Optreden voor anderen, zoals wanneer je een presentatie geeft. • De persoon is bang dat hij/ zij zal handelen op een manier of angstsymptomen zal vertonen die negatief zullen worden beoordeeld (bijv. vernederd, beschaamd of afgewezen worden) of anderen zullen beledigen. • De sociale situatie(s) roepen bijna altijd angst of onrust op. • De sociale situatie(s) worden actief vermeden of doorstaan met duidelijke angst of ongerustheid.
47
Vermijdende vs afhankelijke persoonlijkheidsstoornissen
Overeenkomsten • Cognitieve stijl om anderen als “beter”, capabeler en competenter te zien. • Bezorgd over ineffectief zijn, bekritiseerd of afgewezen worden, een laag zelfbeeld en snel overgaan tot zelfbeschuldiging. . Verschillen • Afhankelijke PS gelooft dat er “betere” anderen zijn die hen kunnen helpen, terwijl vermijdende PS die overtuiging niet hebben. • Vermijdende PS ervaart angst gedreven door angst om afgewezen te worden voorafgaand aan het vormen van een nieuwe relatie. • Afhankelijke PS ervaart angst gedreven door angst om verlaten te worden in een relatie.
48
In de Diepte: Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis
Obsessief-compulsieve PS omvat een chronisch maladaptief patroon van excessief perfectionisme, preoccupatie met orde en detail, en behoefte aan controle over de omgeving. Het percentage OCD-patiënten met obsessief-compulsieve PS is relatief laag, variërend van 15% tot 25%. De aanwezigheid van OCPD bij OCD patiënten is geassocieerd met een vroegere leeftijd van het begin van OCD symptomen, en een grotere frequentie van symmetrie en verzamelingsobsessies. • Komt vaak voor in combinatie met eetstoornissen en depressie. • OCPD interfereert negatief met de behandelresultaten van OCD, eetstoornis en depressie. • Invloed op werk, recreatie en interpersoonlijke relaties en kwaliteit van leven is relatief bescheiden in vergelijking met andere PS.
49
Bogaerts et al. (2008) onderzochten de prevalentie van persoonlijkheidsstoornissen in een steekproef van kindermisbruikers;
OCPD zou ook gerelateerd kunnen zijn aan pedofilie (parafiele kindermishandeling, waarvan 14% van de variantie verklaard werd door OCPD). Obsessief-compulsieve PS kan ook gerelateerd zijn aan huiselijk geweld, aangezien het de meest voorkomende persoonlijkheidsstoornis (58%) bij mannen is, die waren veroordeeld voor ernstig intiem partner geweld. In het algemeen, vergeleken met patiënten met BPS, schizotypische en vermijdende PS, zijn individuen met OCPD het minst beperkt/ gestoord, met slechts lichte stoornissen op verschillende gebieden van functioneren (bijv. werk, recreatie, interpersoonlijke relaties). Echter, leidt OCPD wel tot een algemene vermindering van de levenskwaliteit.
50
Drie Huidige Grote Studies over Cluster C Persoonlijkheidsstoornissen
Ondanks de hoge prevalentie en de ernstige impact van cluster C PS, is er een gebrek aan aandacht in het wetenschappelijk gebied. Dit is deels de oorzaak van het ontbreken van internationale richtlijnen voor behandeling van cluster C. - G-force - I-force - QUEST- CLC
51
G-force
Het onderzoek G-Force vergelijkt de effectiviteit van drie vormen van groepstherapie: een 24 maanden durende psychodynamische groepstherapie, een schema-gerichte groepstherapie van 18 maanden (Aalders) en een schema-groepstherapie van 12 maanden voor cluster C (GST-C, Tjoa & Muste). De eerste twee groepen worden reeds aangeboden binnen het NPI.
52
I-force
Het onderzoek I-Force vergelijkt drie individuele vormen van psychotherapie: kortdurende psychoanalytische ondersteunende psychotherapie (KPSP), affectfobietherapie (AFT) en schematherapie (SFT). Een protocol specifiek voor cluster C werd ontwikkeld voor elke behandelvorm. De behandelingen bestaan elk uit 50 sessies, te beginnen met een intensieve behandeling van 2 sessies per week.
53
QUEST-CLC
Het onderzoek QUEST-CLC vergelijkt groep schematherapie, individuele schematherapie en behandeling zoals gewoonlijk. Effectiviteit en kosteneffectiviteit van deze behandelingen worden vergeleken onder 380 cluster C patiënten. Specifieke kenmerken van deelnemers die voorspellen of een bepaalde therapie effectiever is, worden ook onderzocht. Deze kunnen we in de toekomst beter bepalen welke therapie voor wie het meest geschikt is. In-depth interviews worden uitgevoerd om te leren van hun ervaringen en de behandelingen te verbeteren.
54
Assessment van Persoonlijkheidsstoornissen in de Klinische Praktijk
Fase1: inventarisatie Fase2: classificatie Fase3: diagnostische formulering
55
Fase1: inventarisatie
(Hetero)anamnese, waarin de patiënt vertelt over zijn klachten en de mate waarin de patiënt problemen ondervindt in het functioneren. Behandelaar en patiënt formuleren samen een hulpvraag. De therapeut probeert de relatie tussen symptomen en persoonlijkheid te herkennen en te bespreken.
56
Fase2: classificatie
Classificatie heeft tot doel vast te stellen of de klachten in een bepaalde DSM-5 categorie passen. Eerst wordt onderzocht of de symptomen toe te schrijven zijn aan een andere psychische stoornis. Nadat andere psychische stoornissen zijn geclassificeerd, is het belangrijk om ook de persoonlijkheidsstoornis te specificeren. Met behulp van een semi-gestructureerd interview.
57
Fase3: diagnostische formulering
De diagnostische formulering beschrijft de problemen van de patiënt in zijn unieke individuele context. Voor een goede diagnostische formulering kan het nodig zijn de diagnose verder te verfijnen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van psychologisch (test)onderzoek.
58
Voorbeeld Casus: 16-jarige Adolescent met Borderline, Depressie en Eetstoornis
Esther is een 16-jarige puber met extreme stemmingswisselingen en grote prikkelgevoeligheid. Emoties worden als zeer heftig ervaren en ze kan ze nauwelijks beheersen. Soms leidt dit tot woede-uitbarstingen, en soms tot een gevoel van verlamming. Patiënte is bekend met zelfverminking in de zin van krabben en branden, en dit lijkt een functie te hebben om grip te krijgen op haar gevoelens. Patiënte gebruikte drugs in de vroege puberjaren. In het verleden heeft patiënte een depressieve episode gehad, nu gedeeltelijk in remissie, en is gedurende langere tijd bekend geweest met eetstoornissen op verschillende vlakken. Hiervoor is zij in behandeling geweest. In de familie kon patiënte haar emotionele spanningen en gedrag goed verhullen, waardoor veel ongezien bleef. Zij is van Havo naar VMBO-T gegaan en er vinden momenteel gesprekken plaats of zij op school kan blijven gezien haar vele absenties. In de emotionele binnenwereld zijn gevoelens van afwijzing een belangrijke trigger, waarbij een laag zelfbeeld en eigenwaarde een rol spelen. In het gezin is er veel spanning rond vaders werkloosheid en moeders neiging tot betutteling. • Diagnose: borderline, met depressieve stoornis en eetstoornis Diagnostisch is er sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis als hoofddiagnose in combinatie met een depressieve stoornis en een eetstoornis is. De hulpvraag van patiënte is gericht op het beter omgaan met haar gevoelens en een positiever zelfbeeld te creëren. Zij is aangewezen voor MBT- J (Mentalization Based Treatment).
59
Persoonlijkheidsstoornis Assessment Instrumenten
- gestructureerde interviews - gestructureerde interviews voor persoonlijkheidstrekken - zelfrapportage voor diagnose en assesment
60
Gestructureerde interviews
- SCID-5-PD: - SIDP-IV: - STIP-5.1 - STIPO
61
SCID-5-PD:
een semigestructureerd interview om 10 PS van DSM-5 te beoordelen, categorische benadering, met mogelijkheid tot scoren van ernst door de dimensionele benadering. Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en testhertestbetrouwbaarheid.
62
SIDP-IV:
een semi-gestructureerd interview voor persoonlijkheidsstoornissen. De vragen zijn gerangschikt volgens thema's in plaats van stoornissen (werkstijl, interpersoonlijke relaties). Goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en testhertestbetrouwbaarheid.
63
STIP-5.1
Semi gestructureerd interview voor persoonlijkheidsfunctioneren (STIP-5.1): meet het niveau van persoonlijkheidsfunctioneren volgens het alternatieve model. Adequate tot goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid.
64
STIPO
Gestructureerd interview van persoonlijkheidsorganisatie (STIPO, Clarkin 2007): een semi-gestructureerd interview om Kernbergs model van persoonlijkheidsorganisatie te beoordelen (bijv. neurotische, borderline en psychotische organisatie).
65
Gestructureerde Interviews voor Persoonlijkheidstrekken
• Diagnostic Interview for BPD-Revised: voor het beoordelen van BPS criteria in de diepte. • Borderline personality disorder severity index: wordt momenteel ook ontwikkeld voor cluster C PS. • Structured interview for the Five-Factor Model: beoordelen van persoonlijkheidstrekken.
66
Zelfrapportage voor Diagnose en Assessment
• Millon Clinical Multiaxial Inventory-III • Personality Disorder Questionnaire-IV • Personality Assessment Inventory • Dimensional Assessment of Personality Pathology - Basic Questionnaire • Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-RF • NEO-Personality Inventory - Revised • Shedler and Westen Assessment Procedure-200 • Temperament and Character Inventory - Revised • Young Schema Questionnaire
67
• Millon Clinical Multiaxial Inventory-III
De MCMI-III is bedoeld om informatie te verschaffen over persoonlijkheidskenmerken en psychopathologie, waaronder DSM persoonlijkheidsstoornissen. Het is gebaseerd op de evolutietheorie van Theodore Millon.
68
Personality Disorder Questionnaire-IV (PDQ-4; Hyler, 1994).
De PDQ-4 is een forced choice, zelfrapportage vragenlijst ontworpen om de DSM-IV persoonlijkheidsstoornissen te meten.
69
Personality Assessment Inventory (PAI; Morey, 2014).
De PAI is een zelfrapportage persoonlijkheidstest met 344 items die persoonlijkheid en psychopathologie beoordeelt.
70
Dimensional Assessment of Personality Pathology - Basic Questionnaire (DAPP-BQ; Livesley & Jackson, 2010).
De DAPP-BQ is een 290-item zelfrapportage-instrument ontwikkeld om dimensies van persoonlijkheidsstoornissen in klinische populaties te beoordelen en vertoont een robuuste vierfactorenstructuur (Livesley & Jackson, 2002, 2009).
71
Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-RF (MMPI-2-RF; Ben-Porath & Tellegen, 2008):
De MMPI kan gebruikt worden voor structurele diagnostiek binnen een persoon om meer inzicht te krijgen in psychopathologie, dynamiek, en motivatie, en geeft de clinicus een idee over de validiteit van de assessment en mogelijke responssets.
72
NEO-Personality Inventory - Revised (NEO-PI-R; Costa & McCrae, 1992b).
De NEO-PI-R is een persoonlijkheidsvragenlijst die de Big Five persoonlijkheidskenmerken meet.
73
Shedler and Westen Assessment Procedure-200 (SWAP-200; Westen & Shedler, 1999a, 1999b).
De SWAP-200 is eerder een rapport van een clinicus dan een zelfrapportage-instrument.
74
Temperament and Character Inventory - Revised (TCI-R; Cloninger et al.,1994).
De TCI-R is een 240-item voor zelfrapportage van persoonlijkheidskenmerken. Er zijn vier dimensies, geoperationaliseerd als "temperament" (nieuwigheid zoeken, schade vermijden, afhankelijkheid van beloning en volharding) en er zijn drie dimensies geoperationaliseerd als “karakter” (zelfsturing, coöperativiteit en zelftranscendentie).
75
Young Schema Questionnaire (Young et al., 2003; Rijkeboer, 2012).
De Young Schema Questionnaire bestaat uit vijf brede categorieën van onvervulde behoeften die werden gegroepeerd in 18 maladaptieve schema's resulterend in maladaptieve copingstijlen. Deze worden gedefinieerd als iemands gedragsreacties op schema's: ֍ Ontkoppeling/ afwijzing. ֍ Verminderde autonomie en/ of prestatie. ֍ Beperkte begrenzing. ֍ Gerichtheid op anderen. ֍ Overwaakzaamheid/ inhibitie. Bij patiënten met persoonlijkheidsstoornissen zijn deze schema's meestal ernstiger en rigide
76
HI-TOP Model
De Hierarchical Taxonomy of Psychopathology (HiTOP) is een gegevensgestuurd, hiërarchisch gebaseerd alternatief voor traditionele classificaties. Psychopathologie wordt geconceptualiseerd als een reeks dimensies, georganiseerd in steeds bredere, transdiagnostische spectra. Deze kwantitatieve nosologie biedt een gegevensgestuurd alternatief voor het classificeren van psychische stoornissen. Het identificeert empirische constellaties van gelijktijdige tekenen, symptomen en onaangepaste eigenschappen en gedragingen, en classificeert psychopathologie dienovereenkomstig (Kotov et al., 2017; Krueger et al., 2018). In tegenstelling tot traditionele systemen die sterk steunen op consensus van deskundigen (vgl. Kendler & Solomon, 2016), zoekt de kwantitatieve nosologie naar een op onderzoek gebaseerde oplossing voor classificatie. Plaatje
77
Wie moet beoordeeld worden?
Deze vraag komt voort uit twijfels over het vermogen van patiënten om hun eigen persoonlijkheid nauwkeurig te beschrijven. • Een hoog niveau van zelfreflectie en het vermogen om een onbevooroordeelde beschrijving van zichzelf te geven, niet gekleurd door een actuele stemmingstoestand. • De overeenstemming tussen zelf- en informantenbeoordelingen is in het beste geval bescheiden. • Correlaties tussen een gestructureerd klinisch interview, een zelfrapportage vragenlijst, en een informant vragenlijst wezen op een significante maar matige overeenkomst tussen deze meetmethoden. . Het idee dat persoonlijkheidsstoornispatiënten bevooroordeelde zelfbeoordelingen presenteren is grotendeels niet getest en het is twijfelachtig of clinici altijd objectief genoeg zijn om met klinisch beoordeelde methoden te werken.
78
Wanneer beoordelen
"Het blijvende patroon..." is niet beter te verklaren als een manifestatie of gevolg van een andere geestelijke stoornis. • De meeste patiënten presenteren zich niet met een PS maar eerder met een syndroomstoornis. • PS worden vaak later in het proces vermoed, wanneer behandeling niet succesvol is of wanneer de patiënt zich niet aan de behandeling houdt. • Het is moeilijk om PS te beoordelen, vooral in het geval van comorbiditeit: wat is het effect van een premorbide eigenschap (d.w.z. persoonlijkheidsstoornis) en welk deel van de rapportage kan worden bepaald door de huidige psychische toestand (d.w.z. klinische stoornis)?
79
Multidimensional approach
Een multidimensionele benadering van hoe verschillende beoordelingsinstrumenten verschillende aspecten en niveaus van persoonlijkheid meten, met inbegrip van genetische, biologische en sociale aspecten (Livesley, 2001; Endler & Kocovski, 2002).
80
Persoonlijkheidsstoornissen en somatische stoornis
De somatisatie stoornis komt vaak voor in de medische setting, waarbij sommige mensen lichamelijke beperkingen, zoals pijn en vermoeidheid, lijken te hebben, waardoor de daaropvolgende beperkingen in veel grotere mate ervaren worden dan kan verklaard worden door ziekte op “objectieve” lichamelijke beperking. Borderline en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis hebben een hoge comorbiditeit met de somatisatie stoornis. . Wanneer een persoon ziek is, krijg de omgeving de neiging om hem/ haar te verzorgen, vandaar dat het functioneel kan zijn. Echter, is het niet een bewust mechanisme, aangezien je er weinig grip op hebt, maar de klachten worden wel degelijk ervaren. Het is een mechanisme dat psychische klachten omzet in fysieke klachten.
81
Borderline en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis zijn gerelateerd aan somatisatie door onderliggende processen, zoals
intrapersoonlijke (onuitgesproken emoties, primitieve verdedigingen) en interpersoonlijke (hulp en aandacht zoeken) Verschillende combinaties van processen zijn verantwoordelijk voor verschillende somatische en persoonlijkheidsstoornis comorbiditeiten