HC's WEEK 11 Flashcards

(55 cards)

1
Q

Noem 9 onderdelen van psychiatrisch onderzoek

A
  • algemene indruk
  • bewustzijn
  • waarnemen
  • denken (vorm, tempo, coherentie)
  • denken inhoud
  • affect
  • stemming
  • psychomotoriek
  • gedrag en motivatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt illusionaire vervalsing in?

A

= als mensen een hallucinatie hebben maar erna wel weten dat dit niet echt was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 5 criteria voor een psychose

A

> 24u:
- hallucinaties en/of
- wanen en/of
- gedesorganiseerd gedrag en/of
- gedesorganiseerd denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

= waarnemingen die optreden bij afwezigheid van ermee corresponderende sensorische stimuli van het betreffende zintuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem nog 2 kenmerken van hallucinaties?

A
  • voldoende werkelijkheidsgehalte om als waarneming gezien te worden
  • niet onderhevig aan de wil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een waan?

A

= persoonlijke, fundamentele, persisterende overtuiging die in strijd is met de werkelijkheid & oncorrigeerbaar is, ondanks afdoende bewijs van het tegendeel & ongeloof van personen in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 3 voorbeelden van wanen & bij welke psychiatrische stoornis deze het beste passen

A
  • grootheidswaan = bipolaire stoornis
  • nihilistische waan = ernstige depressie
  • paranoïde waan = psychotische stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn formele denkstoornissen?

A

= stoornissen in beloop en samenhang van de gesproken taal, a.g.v. stoornissen in beloop en samenhang van denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is gedesorganiseerd gedrag?

A

= patroon van sociaal inadequaat, onlogisch, onvoorspelbaar, niet-doelmatig of ongepast gedrag, soms met agitatie en gepaard met een slechte zelfverzorging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem de 3 symptoomclusters van schizofrenie

A
  • negatieve symptomen
  • cognitieve problemen
  • positieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 6 voorbeelden van negatieve symptomen bij schizofrenie

A
  • affectieve vervlakking
  • avolitie/initiatiefverlies
  • apathie
  • gedachte armoede
  • alogie/spraakarmoede
  • anhedonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 5 voorbeelden van cognitieve problemen bij schizofrenie

A
  • aandacht
  • (werk) geheugen
  • verwerkingssnelheid informatie
  • leren
  • executieve/sociale functies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 5 voorbeelden van positieve symptomen bij schizofrenie

A
  • wanen
  • hallucinaties
  • gedesorganiseerd spreken
  • gedesorganiseerd denken
  • gedesorganiseerd gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een schizofreniforme stoornis?

A

= schizofrenie maar dan korter dan 6 maanden, maar meer dan 1 maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het 2-staps model voor schizofrenie?

A
  • genetische factoren
  • omgevingsfactoren: cannabis, wintergeboorte, stedelijke omgeving, stress, obstetrische complicaties, sociale uitsluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem de 3 pijlers van de neurobiologische behandeling van psychose spectrum stoornissen?

A
  • antipsychotische medicatie (haloperidol, olanzapine)
  • ECT
  • rTMS (transcraniële magnesiumstimulatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef 5 bijwerkingen van antipsychotica

A
  • bewegingssymptomen: spierkrampen
  • subjectieve symptomen: geremd gevoel
  • metabole symptomen: meer eetlust, gewichtstoename
  • seksuele symptomen: erectiestoornissen, libidoverlies
  • neuroleptische maligne symptomen: koorts, spierrigiditeit en gestoord bewustzijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil tussen een delier en een psychotische stoornis door een somatische aandoening?

A

Bij een delier ook een gedaald of wisselend bewustzijn (meer fluctuaties dan bij psychotische stoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer heeft iemand een bipolaire stoornis?

A

Als meer dan 1 maand manisch-depressief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer heeft iemand een waanstoornis?

A

Als voor meer dan 1 maand wanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is katatonie?

A

= psychomotore ontregeling bij gedesorganiseerd gedrag en denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 4 kenmerken van katatonie

A
  • rigiditeit, hoge spiertonus, wasachtige positionering
  • kan ook verlaagd bewustzijn bij komen kijken
  • kan ernstig zijn als ook metabole ontregeling
  • kan voorkomen bij schizofrenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem 5 kenmerken van het syndroom van Rett

A
  • normale ontwikkeling tot 5-18 maanden
  • regressie met verlies van vaardigheden, ataxie, dwangmatige handbewegingen, 80% epilepsie, psychomotore retardatie
  • vaak afname schedelomtrek met neuronenverlies en cortexatrofie
  • mutatie MeCP2-gen op Xq28
  • 1 per 10.000-22.000
24
Q

Beschrijf het DSM-5 A-criterium voor autismespectrumstoornissen

A

Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en interactie in uiteenlopende situaties, zoals blijkt uit 3/3 van volgende kenmerken:
1. Deficiënties in sociaal-emotionele wederkerigheid
2. Deficiënties in non-verbale communicatie en gedrag bij sociale interactie
3. Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties

25
Beschrijf het DSM-5 B-criterium voor autismespectrumstoornissen
B. Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten, zoals blijkt uit minimaal 2 van volgende kenmerken: 1. Stereotype/repetitieve motorische bewegingen, gebruik voorwerpen of spraak 2. Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van (non-)verbaal gedrag 3. Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens/gefocust is 4. Hypo- of hyperreactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving
26
Beschrijf de prognose o.b.v. IQ bij autisme bij volwassenen
IQ < 50 = slechte prognose IQ 50-70 = iets betere prognose IQ > 70 = betere prognose
27
Noem 5 genetische kenmerken van autismespectrumstoornissen
- = multifactoriële polygene aandoening - herhalingsrisico na 1 kind = 20%, na 2 kinderen 50% - hoger risico als ook familieleden met kenmerken - stemmings-/angststoornissen in de familie - genetische predispositie 65-95%
28
Noem 5 onderdelen van het linguistisch systeem
- fonologie = klanken die betekenis woord bepalen - semantiek = betekenis woord/zin - syntaxis = taalstructuur en grammatica - morfologie = betekenis-dragende termen - pragmatiek = gebruik taal sociale context
29
Noem de 3 DSM-5 criteria voor een taalstoornis
1. Taalniveau beduidend lager (> 1 SD) dan non-verbale intelligentie 2. Taalproblemen interfereren met schoolresultaten of sociaal functioneren 3. Bij andere problematiek zijn taalstoornissen erger dan verwacht
30
Noem 3 vormen van taalontwikkelingsstoornissen
- expressieve taalstoornis = uitspreken taal - gemengde receptieve/expressieve taalstoornis - sociale communicatiestoornis = probleem pragmatiek
31
Wat is de behandeling van een sociale communicatiestoornis (ASS)?
PRT = pivotal response training
32
Noem 2 soorten spraakstoornissen
- spraakklankstoornis (fonologische stoornis) - stoornis spraakvloeiendheid (stotteren)
33
Noem de 3 DSM-5 criteria voor een spraakklankstoornis
1. Spraakklanken geproduceerd passen niet bij leeftijd/dialect 2. Levert problemen bij schoolrestultaten/in interactie met anderen 3. Als sprake andere problemen, dan ernstiger dan verwacht
34
Noem 3 aspecten van het klinische beeld bij een spraakklankstoornis
- weglaten van klanken - vervangen moeilijke klanken door makkelijkere - verdraaien van klanken
35
Wat is stotteren?
Onregelmatigheden in spreekritme, waarbij spreker weet wat hij wil uitdrukken, maar hier niet in slaagt doordat een onvrijwillige herhaling, verlenging of onderbreking van een klank voordoet
36
Vanaf wanneer kan je spreken van een stoornis van de spraakvloeiendheid?
Als struikelen over >5 % van woorden
37
Noem 3 aspecten van het klinische beeld bij een stoornis van de spraakvloeiendheid
- niet-vloeiende spraak/dysfluencies: herhalingen, blokkades, verleningen, tussenvoegingen - tremoren/grimassen van kaken/lippen - tic-achtige bewegingen: gezicht, romp, armen
38
Wat is dysartrie?
= spraakstoornis: problemen in motorische systemen die mond en keel aansturen - taal inhoudelijk goed
39
Noem drie bijkomstige kenmerken van dysartrie
- spraak vaak moeilijk verstaanbaar - minder articulatie - vaak ook slikproblemen
40
Wat is afasie?
= taalstoornis, inhoud van taal gestoord
41
Noem 2 bijkomstige kenmerken van afasie
- in principe geen slikproblemen - vaak ook problemen lezen en schrijven
42
Noem 4 soorten dysartrie
- cerebellair - bulbair - pseudobulbair - extrapiramidaal
43
Noem 2 kenmerken van een cerebellaire dysartrie
- wisselingen in toonhoogte - wisselingen in volume
44
Noem 2 kenmerken van een bulbaire dysartrie (= slappe dysartrie)
- spierzwakte - nasale spraak
45
Noem 2 kenmerken van een pseudobulbaire dysartrie
- gestoorde tongmotoriek - dwanglachen of -huilen
46
Noem 2 kenmerken van een extrapiramidale dysartrie
- hypokinetisch: zacht en monotoon - hyperkinetisch: uitschieters van volume
47
Noem 6 aspecten van neurologisch onderzoek naar spraak
- spontane spraak: volume, articulatie - verbale diadochokinese: papapa-kakaka-tatata - tongtwisters, herhalen - kracht mond- en tongspieren - lezen, schrijven, objectkennis - eenvoudige en complexe opdrachten
48
Noem 4 aandoeningen die je ook moet onderzoeken bij het neurologisch onderzoek bij verdenking op dysartrie
- cerebellair syndroom: ataxie ogen, armen en benen, koortdansgang afwijkend - spierzwakte: gelaat, nekspieren, provocatie - piramidebaanverschijnselen: spasticiteit, verhoogde reflexen - extrapiramidaal: hypo-/bradykinesie, tremor, rigiditeit of chorea
49
Noem 4 vormen van afasie
- Broca (expressief) - Wernicke (sensorisch) - amnestisch - globaal
50
Noem 6 kenmerken van een Broca afasie
- hakkelende spraak/spraakapraxie - spreekt weinig - agrammatisme (telegramstijl) - fonematische parafasieën - taalbegrip relatief goed - is zich bewust van stoornis
51
Noem 8 kenmerken van een Wernicke afasie
- spontane spraak vloeiend - soms spraakdwang/ongeremde spraak - benoem problemen - gestoord woordbegrip en objectkennis - semantische parafrasieën - omschrijvingen - neologismen - is vaak niet bewust van stoornis
52
Noem 5 kenmerken van een amnestische afasie
- woordvindproblemen - gestoorde zinsherhaling (probleem werkgeheugen) - woordvindpauzes - geen spraakdwang - woordkennis en taalbegrip relatief goed
53
Noem 2 kenmerken van een globale afasie
- vrijwel mutistisch - fors gestoord begrip
54
Wat is een semantische parafrasie
= woord omwisselen met verwant woord = hond i.p.v. kat
55
Wat is een fonematische parafrasie
= klankverwisseling van woord = beger i.p.v. bever