hoofdstuck 3 Flashcards
(122 cards)
1
Q
de broer, broers
A
Bruder
2
Q
de zus, zussen
A
Schwester
3
Q
de moeder
A
Mutter
4
Q
de vader
A
Vater
5
Q
de oma
A
Oma
6
Q
de opa
A
Opa
7
Q
de oom
A
Onkel
8
Q
de tante
A
Tante
9
Q
de ouders
A
Eltern
10
Q
het kind, de kinderen
A
Kind(er)
11
Q
de zoon
A
Sohn
12
Q
de dochter
A
Tochter
13
Q
de kleinzoon
A
Enkel
14
Q
de dochter
A
Tochter
15
Q
de nicht
A
Cousine/Nichte
16
Q
de neef
A
Cousin/Neffe
17
Q
de zwager
A
Schwager
18
Q
de schoonzus
A
Schwägerin
19
Q
Heb je broers en zussen?
A
Hast du Geschwister?
20
Q
aardig
A
freundlich, nett
21
Q
altijd
A
immer
22
Q
de baard
A
Bart
23
Q
het beroep
A
Beruf
24
Q
beschrijven
A
beschreiben
25
bijvoorbeeld
zum Beispiel
26
blond
blond
27
de bril
Brille
28
denken
denken
29
dezelfde
dasselbe
30
de dief
Dieb
31
dik
dick
32
dom
dumm
33
donker
dunkel
34
dood
tot
35
druk
beschäftigt
36
dun
dünn
37
elkaar
einander
38
emotioneel
emotional
39
de familie
Familie
40
de fiets
Fahrrad
41
geduldig
geduldig
42
gelukkig
glücklich, ein Glück dass...
43
gemeen
gemein
44
gescheiden
geschieden
45
gespierd
muskulös
46
gestolen
gestohlen
47
getrouwd
verheiratet
48
grappig
lustig
49
groen
grün
50
het haar
Haar
51
helemaal
total
52
herhalen
wiederholen
53
iemand
jemand
54
ijverig
fleißig
55
jammer
leider
56
jong
jung
57
het kind
Kind
58
klein
klein
59
kort
kurz
60
krullend
lockig
61
lang
lang/groß
62
langzaam
langsam
63
leven
leben
64
lijken op
gleichen, jemandem/etwas ähnlich sehen
65
logeren
beherbergen
66
lui
faul
67
de mensen
Menschen
68
natuurlijk
natürlich
69
netjes
ordentlich, sauber
70
nog
noch
71
normaal
normal
72
nuchter
nüchtern, sachlich
73
of
oder
74
ongeduldig
ungeduldig
75
ongeveer
ungefähr
76
onzeker
unsicher
77
optimistisch
optimistisch
78
oud
alt
79
overleden
verstorben
80
pessimistisch
pessimistisch
81
het postuur
Statur
82
precies
genau, exakt
83
realistisch
realistisch
84
romantisch
romantisch
85
rustig
leise
86
de secretaresse
Sekretärin
87
slank
schlank
88
slim
schlau
89
slordig
unordentlich
90
snel
schnell
91
de snor
Schnurrbart
92
somber
düster, trübsinnig
93
sportief
sportlich
94
de stamboom
Stammbaum
95
sterk
stark
96
het tegenovergestelde
Gegenteil
97
de topsporter
Athlet
98
het uiterlijk
Aussehen
99
de uitspraak
Aussprache
100
vrolijk
fröhlich
101
want
denn
102
wegfietsen
mit dem Fahrrad wegfahren
103
wisselen
wechseln, tauschen
104
zelfverzekerd
selbstbewusst
105
zwart
schwarz
106
de kleur
Farbe
107
wit
weiß
108
rood
rot
109
oranje
orange
110
roze
rosa
111
geel
gelb
112
blauw
blau
113
paars
lila
114
grijs
grau
115
bruin
braun
116
beige
beige
117
kaal
glatzköpfig
118
knap
hübsch
119
mooi
schön
120
draagt en bril
trägt eine Brille
121
er
davon
122
bedoelen (wat bedoel je?)
meinen
