hoofdstuck 9 Flashcards
(68 cards)
1
Q
de aardappelpuree
A
Kartoffelbrei
2
Q
de achterkant
A
Rückseite
3
Q
de aardbei
A
Erdbeere
4
Q
afrekenen
A
bezahlen
5
Q
alleen
A
alleine
6
Q
allemaal
A
alle(s)
7
Q
beleefd
A
höflich
8
Q
bestellen
A
bestellen
9
Q
de biefstuk
A
Steak
10
Q
de boter
A
Butter
11
Q
echt
A
echt
12
Q
het eetcafé
A
Lokal
13
Q
favoriet
A
Lieblings-
14
Q
de fles
A
Flasche
15
Q
de fooi
A
Trinkgeld
16
Q
de friet
A
Pommes
17
Q
gebakken
A
gebacken
18
Q
de geitenkaas
A
Ziegenkäse
19
Q
geloven
A
glauben an
20
Q
gerookt
A
geräuchert
21
Q
gezond
A
gesund
22
Q
het hoofdgerecht
A
Hauptspeise
23
Q
interessant
A
interessant
24
Q
de jurk
A
Kleid
25
het kaasplankje
Käseplatte
26
de keuze
(Aus)Wahl
27
de kip
Huhn
28
de klant
Gast, Kunde
29
kletsen
plaudern
30
de kreeft
Krebs, Hummer
31
de kroket
Krokette
32
de kruidenboter
Kräuterbutter
33
letten op
beachten, aufpassen
34
de menukaart
Speisekarte
35
het nagerecht
Nachspeise
36
de ober
Kellner
37
of zo
oder so
38
omdraaien
umdrehen
39
ongezond
ungesund
40
onopvallend
unauffällig
41
de opdracht
Auftrag, Aufgabe
42
zich opmaken
schminken
43
de parmezaanse kaas
Parmesan
44
de pinda
Erdnuss
45
plotseling
plötzlich
46
de prinses
Prinzessin
47
de pudding
Pudding
48
de rekening
Rechnung
49
de rest
Rest
50
het rundvlees
Rindfleisch
51
de serveerster
Kellnerin
52
de slagroom
Schlagsahne
53
smaken
schmecken
54
stil
still
55
de taart
Kuchen
56
de terugweg
Rückweg
56
de tap
Zapfhahn
57
de tip
Tipp
58
uit eten gaan
essen gehen
59
van alles en nog wat
alles mögliche und mehr
60
vegetarisch
vegetarisch
61
vies
schmutzig
62
het voorgerecht
Vorspeise
63
de vrucht
Frucht
64
weer
wieder
65
de wens
Wunsch
66
zalig
lecker
67
bijvoorbeeld
zum Beispiel
