hoofdstuck 7 Flashcards
(81 cards)
1
Q
af en toe
A
ab und zu
2
Q
anders
A
anders
3
Q
het appartement
A
Wohnung
4
Q
de badkamer
A
Bad
5
Q
het balkon
A
Balkon
6
Q
de bank
A
Couch, Bank
7
Q
de begane grond
A
Erdgeschoss
8
Q
belangrijk
A
wichtig
9
Q
bestaan
A
existieren, bestehen
10
Q
de bibliotheek
A
Bibliothek
11
Q
binnen
A
drinnen
12
Q
de boekenkast
A
Bücherschrank
13
Q
brengen
A
bringen
14
Q
buiten
A
draußen
15
Q
het bureau
A
Schreibtisch
16
Q
de buurt
A
Nachbarschaft
17
Q
daarom
A
darum
18
Q
het dak
A
Dach
19
Q
delen
A
teilen
20
Q
deze
A
dieses (hier)
21
Q
die
A
jenes (dort)
22
Q
dit
A
dieses (hier)
23
Q
dat
A
jenes (dort)
24
Q
donker
A
dunkel
25
door de week
unter der Woche
26
eigen
eigenes
27
er
da
28
het examen
Prüfung
29
de garage
Garage
30
gedag zeggen
begrüßen
31
goedkoop
günstig
32
gooien
werfen
33
de grond
Erdgeschoss
34
handig
praktisch
35
hangen
hängen
36
hier
hier
37
hoezo
wieso
38
huren
mieten
39
het idee
Idee
40
iets
etwas
41
de jas
Jacke, Mantel
42
de kapper
Friseur
43
de kapstok
Garderobe
44
de krant
Zeitung
45
de kus
Kuss
46
het kussen
Kissen
47
de lamp
Lampe
48
licht
hell
49
lijken
ähneln, gleichen
50
de maand
Monat
51
de meubels
Möbel
52
minder
weniger
53
de muur
Mauer
54
de oppervlakte
Oberfläche
55
regelmatig
regelmäßig
56
rijden
fahren
57
ruim
weitläufig, großzügig
58
schijnen
scheinen
59
het schilderij
Gemälde
60
de schoen
Schuhe
61
staan
stehen
62
de suiker
Zucker
63
te
zu (sehr)
64
het terras
Terrasse
65
de trap
Treppe
66
de tuin
Garten
67
uittrekken
ausziehen (abfahren - Zug)
68
ver
weit
69
ver weg
weit weg
70
de verdieping
Stockwerk
71
vergelijken
vergleichen
72
verhuizen
umziehen (Umzug)
73
de vierkante meter
Quadratmeter
74
volgens
laut, ... folgend
75
warm
warm
76
de werkkamer
Arbeitszimmer
77
wit
weiß
78
de woning
Wohnung, Behausung
79
de woonkamer
Wohnzimmer
80
zelden
selten
81
de zon
Sonne
