hoofdstuck 8 Flashcards
(76 cards)
1
Q
afgelopen
A
letzte(r)
2
Q
aflopen
A
weggehen, ablaufen
3
Q
bedenken
A
bedenken
4
Q
het beestje
A
Tierchen
5
Q
de berg
A
Berg
6
Q
bezichtigen
A
besichtigen
7
Q
bezoeken
A
besuchen
8
Q
de bikini
A
Bikini
9
Q
boeken
A
buchen
10
Q
de boot
A
Boot
11
Q
de buren
A
Nachbarn
12
Q
dromen
A
träumen
13
Q
eerder
A
eher, früher
14
Q
eergisteren
A
vorgestern
15
Q
eindelijk
A
endlich
16
Q
de excursie
A
Exkursion
17
Q
fantastisch
A
fantastisch
18
Q
de foto
A
Foto
19
Q
geleden
A
her (ein Jahr her)
20
Q
gisteravond
A
gestern Abend
21
Q
gisteren
A
gestern
22
Q
heerlijk
A
wunderbar, herrlich
23
Q
irriteren
A
irritieren
24
Q
de kerk
A
Kirche
25
klimmen
klettern
26
de lol
Spaß
27
het museum
Museum
28
de nacht
Nacht
29
de natuur
Natur
30
nodig
notwendig
31
de olijf
Olive
32
onvoorzichtig
unvorsichtig
33
opruimen
aufräumen
34
het paar
Paar
35
pakken
packen
36
het paspoort
Reisepass
37
de rit
Fahrt
38
de ruzie
Streit
39
schaatsen
Schlittschuh fahren
40
de school
Schule
41
slapen
schlafen
42
het souvenir
Souvernir
43
het strand
Strand
44
de stress
Stress
45
stressvol
stressig
46
strijken
streichen, bügeln
47
de tent
Zelt
48
trouwens
übrigens
49
de trui
Pullover
50
de vakantie
Urlaub
51
de vakantiebestemming
Urlaubsziel
52
van tevoren
vorher
53
vanmorgen
heute Morgen
54
vannacht
heute Nacht
55
rijden
fahren
56
verbranden
Sonnenbrand kriegen
57
zich vermaken
sich amüsieren
58
vermoeiend
ermüdend
59
vorig
letzte(s)
60
waarschuwen
warnen
61
wakker
wach
62
wennen
gewöhnen
63
winkelen
shoppen
64
de zee
Meer
65
de zomer
Sommer
66
de zonnebrandcrème
Sonnencreme
67
zonnen
sich sonnen
68
het zwembad
Schwimmbad
69
de zwembroek
Schwimmsachen
70
waarheen
wohin
71
luchthaven
Flughafen
72
de reden
Grund
73
alleen
nur
74
het meer
der See
75
laatste
letztes (einer Menge)
76
van ... tot
von ... bis
