hoofdstuk 1,2 & 3 adolescentie Flashcards

(54 cards)

1
Q

welke periode houdt de adolescentie in?

A

de periode tussen de kinderjaren en de volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat bedoeld men met het cyclische perspectief?

A

dat de hormonen in interactie zijn met de omgeving, tussen de 10-22 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat betekent emerging adulthood in het nederlands?

A

ontluikende volwassenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer eindigt de emerging adulthood?

A

rond de 25 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 fasen in de adolescentie beschrijft men?

A
  1. vroege adolescentie
  2. midden adolescentie
  3. late adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat wordt er met de vroege adolescentie bedoeld?

A

Lichte rijping, psychoseksuele ontwikkeling en losmaking van ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt er met de midden adolescentie bedoeld?

A

experimenteren met diverse keuzemogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat wordt er met de late adolescentie bedoel?

A

verplichtingen aangaan mbt maatschappelijke positie en persoonlijke relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat betekent emerging adulthood?

A

ontluikende volwassenheid –> vooral in westerse landen verlengt de adolescentie zich (dus jongeren blijven langer in de adolescentie hangen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke fase bedoeld men met de puberteit?

A

lichamelijke fase en opbouw persoonlijkheid. de blik is naar binnen gericht (12-16 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn kenmerken van de adolescentie:

A

het is een levensperiode. De blik is naar buiten gericht het is een overgangsperiode van de kindertijd naar de volwassenheid (17-22 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke drie zaken moet men in acht nemen voordat men weet of de adolescent echt problematisch is?

A
  • onderscheidt maken tussen eenmalige gedragingen en langdurige patronen
  • onderscheidt maken tussen spanning/onevenwichtigheden en die jongeren in het algemeen ervaren en spanningen als signalen dat de ontwikkeling gestoord dreigt te raken.
  • onderscheidt tussen problemen die uit de adolescentie voortkomen en problemen die hun wortels in de periode voor de adolescentie hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke psychoanalytische theorieen over de adolescentie zijn er?

A
  • Klassieke drift-afweer visie (freud)

- meer recente relationele visie (blos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

freud spreekt in zijn klassieke drift-afweer visie over verdringing in de adolescentie, wat bedoeld hij hiermee?

A

Het verdringen van de veranderingen en de adolescentie op zich (kind willen blijven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

freud spreekt in zijn klassieke drift-afweer visie over ascetisme in de adolescentie, wat bedoeld hij hiermee?

A

Adolescenten ontzeggen zichzelf alle plezier uit angst om de controle over hun seksuele impulsen te verliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

freud spreekt in zijn klassieke drift-afweer visie over intellectualisering in de adolescentie, wat bedoeld hij hiermee?

A

belangrijke emotionele en persoonlijke conflicten worden ontdaan van elke emotie en krijgen zo een abstract of zelfs filosofisch karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat houdt de relationele visie van Blos in?

A

kind heeft tegenstrijdige behoefte om afstand te nemen van de ouders en weer toenadering te zoeken. Laat los door interne voorstellingen van ouderfiguren te maken, maar moet hier ook weer afscheid van nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tot welke conclusie kwam Margaret Mead in haar onderzoek naar adolescentie en stress?

A

Mate van ervaren stress is afhankelijk van de maatschappelijke context, niet alleen van lichamelijke veranderingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar sprak piaget over, wanneer het gaat over de adolescentie?

A

Egocentrisme, imaginair publiek en persoonlijke fabels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

welke 3 dimensies bevatten de theorie van erikson, over de vorming van de identiteit??

A

biologische (driften), sociale (culturele invloeden) en Persoonlijke (iedereen moet tot een persoonlijke integratie komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Is de ontwikkeling vooral kwalitatief of kwantitatief?

A

kwalitatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

welke mythen geeft D Siegel aan over de adolescentie?

A
  • het idee dat de adolescentie een dramatisch dieptepunt is waar je vooral zo snel mogelijk uit wilt komen
  • er gierende hormonen zijn die de puberteit beheersen
  • adolescentie is een tijd van onvolwassenheid, die pas ophoudt rond de 25 jaar
    MYTHEN!
23
Q

D. Siegel heeft het over ESSENCE. waar staat dit voor?

A
  • Emotional Spark
  • Social Engagement
  • Novelty
  • Creativity
  • Explorations
24
Q

Waarom spreekt D. Siegel over essence?

A

hij kijkt positief naar de adolescentie en de puberteit

25
er zijn 3 belangrijke invalshoeken, hoe ontwikkelingspsychologen naar de adolescentie kijken. Welke?
- een karakteristieke ontwikkelingsperiode (met daarin specifieke ontwikkelingstaken) - een onderdeel van een ontwikkelingsproces met daarin continue en discontinue momenten - een samenspel tussen individu en omgeving
26
Wat bedoeld de ontwikkelingspsychologie met de adolescentie als een karakteristieke ontwikkelingsperiode (met daarin specifieke ontwikkelingstaken) ?
het vormen van een eigen identiteit en het bereiken autonomie tov de ouders, manieren van omgaan met innerlijke beleefde conflicten en een bepaald niveau van cognitief functioneren
27
Wat bedoeld de ontwikkelingspsychologie met de adolescentie als een onderdeel van een ontwikkelingsproces met daarin continue en discontinue momenten ?
De continue processen zijn de processen in de ontwikkeling die hetzelfde blijven, maar zich anders uiten. De discontinue zijn plotselinge veranderingen in de puberteit
28
Wat bedoeld de ontwikkelingspsychologie met een samenspel tussen individu en omgeving ?
complexe samenspel bepaalt de richting van het ontwikkelingstraject. De levensomstandigheden hangen (deels) samen met de stappen die men zelf onderneemt en deze stappen zijn weer van invloed op latere ervaringen
29
Welke 4 factoren zijn bepalen door een gunstige ofwel ongunstig verloop van de ontwikkeling (in de adolescentie) ?
1. gezinsklimaat 2. het kunnen maken van concrete toekomstplannen 3. keuze van vrienden 4. partnerkeuze
30
wat houden (ontwikkelings)taken in?
opgaven die een persoon op een bepaald moment moet volbrengen
31
welke 3 soorten ontwikkelingstaken zijn er?
1. taken voor alle jongeren 2. taken alleen voor jongeren in een bepaalde periode 3. taken voor jongeren die met grote veranderingen omgaan
32
wat houdt ontwikkelingstaken in de adolescentie in?
Eisen en verwachtingen die binnen een bepaalde cultuur voor een bepaalde leeftijdsgroep gelden
33
welke 6 ontwikkelingstaken worden er gesteld voor jongeren?
1. vormgeven aan veranderende relaties binnen het gezin 2. zorgdragen voor gezondheid en uiterlijk 3. vormgeven aan intimiteit en seksualiteit 4. participeren in onderwijs of werk 5. vriendschappen en sociale contacten onderhouden 6. omgaan met autoriteit
34
op welke domeinen vinden de veranderingen plaats, binnen de jongere?
- biologisch: periode van (snelle) veranderingen in uiterlijk en seksuele ontwikkeling - cognities: het denken van de jongere, abstract en in hypothetische termen, perspectief van anderen nemen en hen daardoor beter begrijpen - sociaal: jongeren verwerven een andere sociale status omdat ze van rol veranderen en andere interesses krijgen in en andere eisen stellen aan relaties
35
wat zijn normatieve invloeden?
zijn in aanvang en duur vergelijkbaar voor alle mensen die behoren tot eenzelfde cultuur.
36
Voor wie zijn normatieve invloeden die aan de leeftijd zijn gekoppeld, het belangrijkst
Voor kinderen
37
voor wie zijn normatieve invloeden die aan historische context zijn gekoppeld het belangrijkst?
voor adolescenten
38
voor wie zijn niet-normatieve levensgebeurtenissen het belangrijkst?
Krijgen meer invloed naarmate de persoon ouder wordt.
39
wat houden de continue momenten in de ontwikkeling in?
dat de vroegere ervaringen het latere gedrag/functioneren voorspellen
40
wanneer is er sprake van discontinue momenten?
als er sprake is van koerswijzigingen die zich in psychosociaal opzicht, op verschillende momenten in de levensloop kunnen voordoen
41
waar kan weinig impulscontrole op 4/6 jarige leeftijd een negatieve invloed op hebben?
- op cijfers op de middelbare school - partner vinden - leeftijd eerste bijbaan
42
wat zijn belangrijke belangrijke protectieve factoren in de adolescentie?
- sociale ondersteuning | - persoonlijkheidskenmerken (positief zelfbeeld, gemakkelijk humeur)
43
Waar staan transactionele modellen voor?
dat adolescenten hun eigen omgeving vormgeven, maar worden ook door hun omgeving vormgegeven
44
welke lagen kent het model van bronfenbrenner?
- microsysteem - mesossysteem - exosysteem - macrosysteem - chronosysteem
45
wat valt er onder het microsysteem volgens bronfenbrenner?
De persoonlijke omgeving (school, familie, vrienden)
46
Wat valt er onder het mesossysteem volgens bronfenbrenner?
wederzijdse verbindingen tussen twee of meer onderdelen van het microsysteem (ouders hebben contact met school)
47
wat valt er onder het exposysteem van bronfenbrenner
De invloeden waarmee de persoon geen rechtstreeks contact heeft maar die wel van invloed zijn (politiek systeem/vader verliest baan)
48
wat valt er onder het macrosysteem van bronfenbrenner?
alle andere systemen die van invloed zijn (wetten/overtuigingen cultuur)
49
wat valt er onder het chronosysteem van bronfenbrenner
geeft de tijdsdimensie weer. De tijd waarin iemand leeft en die invloed van die periode op de persoon (2e wereldoorlog of vuurwerkramp)
50
welke manieren van persoon-omgevingsinteractie kent men?
- passieve interactie - evocatieve interactie - actieve interactie
51
Wat houdt de passieve interactie in qua persoon-omgevingsinteractie
het individu heeft te maken met de de omgeving die door biologische verwanten (ouders) wordt aangeboden
52
wat houdt de evocatieve interactie in qua persoons-omgevingsinteractie?
individu beïnvloed een omgeving door reacties die hij bij andere oproept
53
wat houdt de actieve interactie in, qua persoons-omgevingsinteractie
individu selecteert een omgeving, omgeving veranderd als gevolg van bepaalde acties van de persoon
54
de persoons-omgevingsinteractie veranderd tijdens de adolescentie, hoe?
er vinden veranderingen plaats van de passieve (wordt minder) naar de actieve interacties (wordt meer)