Hoofdstuk 10&11 adolescentie Flashcards

(43 cards)

1
Q

Zijn de meeste adolescenten tevreden met hun ouders?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groot is het percentage gezinnen die een dramatische verslechtering ervaart tijdens het puberen?

A

5-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel procent van de ouders ervaart de adolescentie als de aller moeilijkste periode voor opvoeders?

A

65%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe voelen de ouders van adolescenten zich, in vergelijking met de ouders van jonge kinderen?

A

Meer onzeker en minder competent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke opvoedingsstijlen zijn er?

A
  • permissief
  • autoritatief
  • laissez-faire
  • autoritair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat heeft een kind nodig in de opvoeding van de ouders, tijdens de puberteit?

A
  • Hoge mate van warmte en ondersteuning

- democratische controle en monitoring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat houdt een permissieve opvoedingsstijl in?

A

veel warmte en genegenheid, maar weinig sturing (heel veel liefde voor het kind, maar geen sturing en duidelijke regels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat houdt een autoritatieve opvoedingsstijl in?

A

Veel warmte en genegenheid en veel sturing (een goede balans tussen sturing en liefde voor het kind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt een autoritaire opvoedingsstijl in?

A

Veel sturing maar weinig warmte en genegenheid (hard en duidelijke regels met veel afstand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt de laissez-faire opvoedingsstijl in?

A

geen warmte en genegenheid en ook geen sturing. Kind wordt vrijwel aan zijn/haar lot overgelaten en mag doen en laten wat hij/zij wil (“verwaarlozing”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke opvoedingsstijl werkt het best en waarom?

A

Autoritatieve stijl. Zorgt voor de minste conflicten en minder probleemgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke opvoedingsstijl gebruiken moeders meestal?

A

Autoritaitieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke opvoedingsstijl gebruiken vaders meestal?

A

Autoritaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar gaan de meeste conflicten over?

A
  • alledaagse dingen als huisregels, kamer opruimen, was in de wasmand etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar gaan conflicten naar alledaagse dingen nog meer vaak over?

A
  • Ideologie (normen en waarden, politiek)
  • persoonlijke zaken (keuze van partner/vrienden, vrijtijd)
  • functioneren buiten het gezin (schoolprestaties, werkhouding etc. )
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke processen vormen een risico voor het functioneren van het gezin, volgens de systeembenadering?

A
  1. (in) adequate hiërarchische structuur binnen het gezin (bijv. wanneer de ouders niet op een lijn staan wat betreft opvoeding)
  2. (gebrek aan) betrokkenheid tussen gezinsleden –> gezinscohesie
  3. (dis)functionele communicatieprocessen (bijv. elkaar niet uit laten praten)
  4. (problemen met) loyaliteit tussen ouders en kinderen –> balans tussen geven en nemen raakt kwijt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat vergt de veranderingen van pubers (zelfstandigheid en autonomie) van het gezin?

A
  • Aanpassingen van het gezin

- wijzigingen van de regeles en gedrag t.o.v. elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is het belangrijkste voor de ouders bij het helpen ontwikkelen van zelfstandigheid en autonomie bij het kind?

A
  • bieden van duidelijkheid en grenzen

- ondersteuning geven

19
Q

wat kan het gevolg zijn wanneer een kind tussen twee culturen leeft, voor de puberteit?

A
  • veel problemen rondom opvoeding
  • opvoedingsdoelen verschillen (bijv. die van allochtone gezinnen verschillen van de nederlands)
  • Autonomie vs. conformisme
  • streven naar zelfbepaling en autonomie is in over “toegestaan”
20
Q

Welke twee soorten “beste vrienden” benoemt men?

A
  • Wederkerige vrienden

- unilaterale vrienden

21
Q

wat houdt wederkerige beste vrienden in?

A

beide geven bevestiging aan de vriendschap

22
Q

wat houdt unilaterale beste vrienden in?

A

Iemand geeft iemand aan als beste vriend, maar die ander ziet dat niet zo

23
Q

waar ligt Leiden op de roos van Leary?

24
Q

waar ligt begeleiden op de roos van Leary?

25
waar ligt aanvallen op de roos van Leary?
Boven tegen
26
waar ligt concurreren op de roos van Leary?
tegen boven
27
waar ligt tegenwerken op de roos van Leary?
Tegen onder
28
waar ligt terugtrekken op de roos van Leary?
onder tegen
29
waar ligt meewerken op de roos van Leary?
onder samen
30
waar ligt samenwerken op de roos van Leary?
samen onder
31
wat houdt los-zand gezinnen in?
Er is sprake van weinig betrokkenheid
32
wat houden kluwengezinnen in
Er is sprake van heel veel betrokkenheid. Het gezin beweegt als een geheel en er is weinig ruimte voor persoonlijk ontwikkeling / autonomie
33
welke voordelen "ervaren" adolescenten met betere sociale vaardigheden ?
hogere zelfwaardering en minder eenzaam
34
welke drie aspecten noemt men als effect van vriendschappen?
- betekenis van het hebben van vrienden (vs niet hebben vrienden). Adolescenten met vrienden zijn socialer en psychologisch gezien gezonder - kenmerken van de vrienden (vertonen gelijkheid) - kwaliteit van de vriendschapsrelatie
35
hoe ontstaat de gelijkenis onder vrienden/kenmerken die vrienden gemeenschappelijk hebben?
- Selectie (voorkeur voor anderen die "net zo zijn als wijzelf") - wederzijdse socialisatie ( zien elkaar als rolmodellen, en nemen elkaars gedrag over)
36
welke negatieve effecten kunnen vrienden groepen hebben?
- waarden/normen in de groep die deviant gedrag aanmoedigen - selectie --> vrijwillige selectie of gedwongen (wanneer je bijv. veel naar school gaat en blowt --> sneller in contact met jongeren die dat ook hebben & slechter gedrag vertonen)
37
welke 5 sociale statusgroepen (op scholen) noemt men ?
- gemiddelde adolescenten - populaire adolescenten - verworpen adolescenten - genegeerde adolescenten - controversiële adolescenten
38
wie bedoeld men met de gemiddelde adolescenten op scholen?
scoren niet hoog of laag op acceptatie en verwerping. ze beschikken niet over positieve eigenschappen van populaire jongeren, maar ook niet over negatieve van verworpen
39
wie bedoeld men met de populaire adolescenten op scholen ?
jongeren die door veel leerlingen worden geaccepteerd. Meer cognitieve vaardigheden en grotere sociale competentie
40
wie bedoeld men met de verworpen adolescenten?
jongeren die door veel leerlingen worden verworpen. Agressief, verstorend gedrag en sociaal teruggetrokken gedrag
41
wie bedoeld men met de genegeerde adolescenten op scholen?
jongeren die niet geaccepteerd worden maar ook niet verworpen worden. Normaal functionerende jongeren die niemand ziet
42
wie bedoeld men met de controversiële adolescenten?
jongeren die door veel leerlingen worden geaccepteerd en door veel leerlingen worden verworpen. Vertonen actief, intelligent en sociaal gedrag maar zijn ook regelovertredend (agressief) --> anouk
43
wat is het verschil tussen pesten en sociale verwerping?
sociale verwerping = sociale afkeur | pesten = negatief gedrag tegenover de ander.