Hoofdstuk 11: taak 1&2 Flashcards
(108 cards)
1
Q
the champion
A
de kampioen
2
Q
the marathon
A
de marathon
3
Q
to achieve
A
presteren
4
Q
sporty
A
sportief
5
Q
to encourage
A
aanmoeddigen
6
Q
the amateur
A
de amateur
7
Q
the reward
A
de beloning
8
Q
to mean
A
betekenen
9
Q
admiration
A
bewondering
10
Q
superstitious
A
bijgelovig
11
Q
the injury
A
de blessure
12
Q
the happiness
A
de blijdschap
13
Q
the union
A
de bond
14
Q
grumpy
A
chargrijnig
15
Q
the competition
A
de competitie
16
Q
the goal
A
de doelpunt
17
Q
the team
A
de elftal
18
Q
the final
A
de finale
19
Q
the heat
A
de hitte
20
Q
individual
A
individueel
21
Q
the medal
A
de medaille
22
Q
the relief
A
de opluchting
23
Q
to organise
A
organiseren
24
Q
shopping
A
shoppen
25
to score
scoren
26
since
sindsdien
27
the scarf
de sjaal
28
the stadium
het stadion
29
the supporter
de supporter
30
the opponent
de tegenstander
31
typical
typisch
32
the outcome
de uitslag
33
the brawl
de vechtpartij
34
the sadness
het verdriet
35
to lose
verliezen*
36
the joy
de vreugde
37
as soon
zodra
38
all the time
aldoor
39
the arm
de arm
40
the combination
de combinatie
41
the dream
de droom
42
extremely hard
keihard
43
the sound
de klank
44
the collaboration
de samenwerking
45
the mirror
de spiegel
46
tight
strak
47
surfen
to surf
48
the technique
de techniek
49
the trip
de tocht
50
accidentally
toevallig
51
the rope
het touw
52
the challenge
de uitdaging
53
the stamina
het uithoudingsvermogen
54
the will
de wil
55
de kampioen
the champion
56
de marathon
the marathon
57
presteren
to achieve
58
sportief
sporty
59
aanmoeddigen
to encourage
60
de amateur
the amateur
61
de beloning
the reward
62
betekenen
to mean
63
bewondering
admiration
64
bijgelovig
superstitious
65
de blessure
the injury
66
de blijdschap
the happiness
67
de bond
the union
68
chargrijnig
grumpy
69
de competitie
the competition
70
de doelpunt
the goal
71
de elftal
the team
72
de finale
the final
73
de hitte
the heat
74
individueel
individual
75
de medaille
the medal
76
de opluchting
the relief
77
organiseren
to organise
78
shoppen
shopping
79
scoren
to score
80
sindsdien
since
81
de sjaal
the scarf
82
het stadion
the stadium
83
de supporter
the supporter
84
de tegenstander
the opponent
85
typisch
typical
86
de uitslag
the outcome
87
de vechtpartij
the brawl
88
het verdriet
the sadness
89
verliezen*
to lose
90
de vreugde
the joy
91
zodra
as soon
92
aldoor
all the time
93
de arm
the arm
94
de combinatie
the combination
95
de droom
the dream
96
keihard
extremely hard
97
de klank
the sound
98
de samenwerking
the collaboration
99
de spiegel
the mirror
100
strak
tight
101
to surf
surfen
102
de techniek
the technique
103
de tocht
the trip
104
toevallig
accidentally
105
het touw
the rope
106
de uitdaging
the challenge
107
het uithoudingsvermogen
the stamina
108
de wil
the will
