hoofdstuk 13 Flashcards

(61 cards)

1
Q

ademcentrum

A

groep zenuwcellen in de hersenstam die de ademhaling regelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ademfrequentie

A

het aantal ademhalingen per minuut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ademvolume

A

de hoeveelheid lucht die je bij 1 ademhaling ververst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ADH

A

Antidiuretisch hormoon; hormoon waardoor de nieren extra water opnemen; er ontstaat minder urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

adrenaline

A

hormoon van de bijnieren; stimuleert de afgifte van extra glucose aan het bloed door extra afbraak van glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

astma

A

een aandoening van de luchtwegen. De wanden van de luchtwegen verdikken door prikkelende stoffen, die de uitademing bemoeilijken. Dat leidt tot benauwdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

binnenste tussenribspieren

A

spieren tussen de ribben; betrokken bij snelle en krachtige uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

borstvlies

A

vlies aan de binnenkant van de borstkas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bronchiën

A

vertakkingen van de hoofdbronchiën, omgeven door kraakbeenringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bronchiolen

A

kleinste vertakkingen van de bronchiën, niet omgeven door kraakbeenringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

buikspieren

A

ademhalingsspieren betrokken bij diepe uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

buitenste tussenribspieren

A

spieren tussen de ribben; betrokken bij inademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

chronische bronchitis

A

langdurige ontstoken luchtwegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

COPD

A

een verzamelnaam voor chronische bronchitis en longemfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dode ruimte

A

de ruimte in de luchtwegen waar geen uitwisseling van gassen plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dynamisch evenwicht

A

een evenwicht waarbij de waarden van diverse factoren rondom een constante norm uitschommelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

gal

A

uitscheidingsproduct van de lever in de darmen; helpt bij het verteren van vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gaswisseling

A

de uitwisseling tussen bloed en lucht van O2 en CO2 in de longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

glomerulus

A

kluwen van slagadertjes in het kapsel van bowman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

glucagon

A

hormoon van de alvleesklier; stimuleert in de lever het vrijmaken van glucose uit glycogeen en afgifte van glucose aan het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

glycogeen

A

reservestof in lever en spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

homeostase

A

het handhaven van een zo constant mogelijk inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoofdbronchiën

A

grote vertakkingen van de luchtpijp, omgeven door kraakbeenringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

huidmondjes

A

ventilatieopeningen in bladeren en stengels, omgeven door twee sluitcellen die bladgroenkorrels bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
hypofyse
hormoonklier onder de hersenen
26
hypothalamus
hersendeel met onder andere een regelcentrum voor je lichaamstemperatuur
27
insuline
hormoon uit de alvleesklier; stimuleert de opname van glucose in cellen van onder andere spieren en lever en de omzetting van glucose in glycogeen
28
inwendig milieu
milieu in de cellen en van de lichaamsvloeistoffen er om heen
29
kapsel van bowman
bolvormig beginstuk van een nefron
30
kleine borstspier
ademhalingsspier betrokken bij diepe inademing
31
longblaasje
´zakje´ van dekweefsel in de longen aan het einde van een bronchiole, gevuld met lucht
32
longemfyseem
een aandoening waarbij veel longblaasjes kapot zijn met als gevolg kortademigheid. de oorzaak is meestal roken
33
longvlies
vlies rondom de longen
34
lis van henle
dalend en stijgend deel van nefron, verboden via een ´haarspeldbocht´
35
middenrif
een koepelvormige spier- en peesplat tussen borst- en buikholte
36
middenrifspieren
spieren van het middenrif; betrokken bij inademing
37
nefron
nierfiltertje, maakt urine
38
nekspieren
ademhalingsspieren betrokken bij diepe inademing
39
nierbekken
plaats in de nieren waar de gevormde urine terechtkomt. via de urineleider komt de urine in de urineblaas.
40
nierbuisje
onderdeel van het nefron; bestaat uit een eerste gekronkelde deel, de lis van henle en een tweede gekronkelde deel
41
nierdrempel
de maximale hoeveelheid glucose die de nieren terug kunnen resorberen uit de voorurine
42
niermerg
binnenste laag van de nieren
43
nierschors
buitenste laag van de nieren
44
norm
evenwichtswaarde
45
reabsorptie
terugresorptie
46
restvolume
de hoeveelheid lucht die bij een maximale uitademing achterblijft in de longen
47
slijmvlies
een dunne laag cellen die een kleverig slijm maakt, bevat trilhaarcellen
48
terugresorptie
het terughalen van bruikbare stoffen uit de voorurine naar het bloed
49
trilharen
fijne uitlopers van trilhaarcellen in de binnenbekleding van je luchtwegen; transporteren slijm met daarin vastgeplakte deeltjes naar de keelholte
50
uitscheidingsorganen
organen die stoffen vanuit je inwendige milieu naar buiten brengen. Nieren, huid, longen en lever zijn uitscheidingsorganen
51
ultrafiltratie
vorming van de voorurine uit het bloedplasma in de glomerulus door de bloeddruk
52
ureum
afvalstof van afgebroken aminozuren uit de lever die de nieren uit het bloed verwijderen
53
urine
eindproduct van de nieren, ontstaat uit voorurine en bevat o.a. afvalstoffen, zouten en water
54
urineblaas
opslagplaats van urine
55
urinebuis
afvoerbuis van de urineblaas
56
urineleider
verbinding tussen nier (bekken) en urineblaas
57
ventilatie
het verversen van lucht in je longen
58
verzamelbuisje
een buisje in de nieren waarop verschillende nierbuisjes uitmonden. voeren de urine naar het nierbekken
59
vitale capaciteit
de maximale hoeveelheid lucht die je na een maximale inademing kunt uitademen
60
voorurine
filtraat van het bloedplasma, ontstaat in het kapsel van Bowman aan het begin van het nefron
61
zweetklieren
spiraalvormig gewonden buisjes in de lederhuid die zweet op de huid brengen.