Hoofdstuk 20 begrippen vwo 6 Flashcards

(86 cards)

1
Q

absorptiespectrum

A

spectrum dat aangeeft in welke mate de belangrijkste pigmenten van een bladgroenkorrel de verschillende golflengtes van licht absorberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

adhesie

A

aantrekkingskracht tussen moleculen van verschillende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

apoplast-route

A

route van water en zouten in de wortel via celwanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ATP

A

energierijke stof, ontstaat uit ADP + Pi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ATP-synthetase

A

enzym in het thylakoïd-membraan van de chloroplast; pompt protonen van het lumen naar het stroma waarbij ATP ontstaat (ADP + Pi -> ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bandjes van Caspari

A

waterdichte bandjes van kurk rondom endodermiscellen in de wortel, tussen schors en centrale cilinder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bastvaten

A

transportbuisjes in een plant die water en opgeloste organische stoffen vervoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

begeleidende cellen

A

cellen tegen de bastvaten aan. Voorzien de cellen van bastvaten van ATP en eiwitproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bestuiving

A

stuifmeel uit de meeldraden komt op de stamper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

bruto primaire productie

A

hoeveelheid overdag gevormde glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

brutovergelijking fotosynthese

A

6 CO2 + 12 H2O -> C6H12O6 + 6 H2O + 6 O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

C3-planten

A

planten waarbij na de eerste stap van de calvincyclus onmiddellijk twee C3-moleculen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

C4-planten

A

Platen die fotorespiratie omzeilen. Ze binden bij lage CO2-concentraties hun CO2 met behulp van het enzym PEP-carboxylase. De ontstane verbinding met vier C-atomen kan daarna in speciale cellen rondom de vaatbundels CO2 leveren voor de calvincyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

calvincyclus

A

cyclische proces dat uit vier stappen bestaat -> donkerreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

CAM-planten

A

Vetplanten die hun huidmondjes ‘s nachts openen, wanneer het koel is, en dan CO2 opnemen. Met behulp van PEP-carbocylase bindt CO2 tot appelzuur dat de cellen opslaan in hun vacuolen. Overdag, in de hitte, komt de CO2 weer vrij uit het appelzuur, waardoor via de calvincyclus toch glucose kan ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

centrale cilinder

A

het binnenste gedeelte van een wortel, waarin zich de houtvaten bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

chloroplast

A

bladgroenkorrel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

chloroplast DNA

A

cirkelvormig DNA-molecuul in de chloroplast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

cisgeen

A

ingebouwde genen zijn afkomstig van dezelfde soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

cohesie

A

aantrekkingskracht tussen moleculen van dezelfde stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

compensatiepunt

A

punt in een diagram waarbij de dissimilatie en de fotosynthese precies in evenwicht zijn; waar opbouw en afbraak van glucose dus gelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cuticula

A

waterdicht waslaagje aan de boven- en onderzijde van een blad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cyclische fotofosforylering

A

deel van de lichtreactie waarbij alleen fotosysteem I is ingeschakeld, levert wel ATP op maar geen NADPH,H+, waardoor de verhouding met NADPH,H+ in balans komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

DNA-marker

A

een stukje DNA dat onderzoekers gebruiken als herkenningspunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
donkerreactie
tweede stap van de fotosynthese waarbij met behulp NADPH,H+ en ATP uit de lichtreactie uit CO2 glucose en water ontstaan. Lichtenergie zelf is niet nodig, wel de stoffen die met behulp van lichtenergie ontstaan.
26
elektronendoner
stof die een tekort aan elektronen in een redoxsysteem aanvult
27
endodermiscellen
een laag cellen tussen de schors en het centrale deel van de wortel. doordat de cellen waterdicht verbonden zijn met kurkbandjes, kunnen water en zouten niet tussen de cellen door naar het centrale deel. water en zouten gaan via de celmembranen en het celplasma van de endodermiscellen naar het centrale deel. in de celmembranen vindt selectie van stoffen plaats
28
fotoautotroof
organismen die met behulp van lichtenergie organische stoffen maken
29
fotorespiratie
bij een lage CO2-concentratie bindt rubisco met O2 in plaats van met CO2, waarbij C2-moleculen ontstaan. dit product verlaat de chloroplasten en gaat naar de mitochondriën, waar enzymen C2 afbreken in CO2. er ontstaat geen ATP
30
fotosynthese
proces waarbij planten uit water en koolstofdioxide met behulp van lichtenergie glucose maken.
31
fotosysteem I
tweede deel van de lichtreactie bij de fotosynthese.
32
fotosysteem II
eerste deel van de lichtreactie bij de fotosynthese
33
fungiciden
schimmelbestrijdingsmiddelen
34
genomics
de studie van het genoom
35
geslachtelijke voortplanting
voortplanting waarbij bevruchting optreedt
36
glucose
monosacharide
37
gmo-planten
planten die door genetische modificatie extra genen hebben gekregen
38
granum
stapeltje thylakoïden
39
guttatie
bij een lage verdamping perst de worteldruk waterdruppels via poriën uit de bladeren
40
houtvaten
transportbuisjes in planten die water en zouten uit de bodem via de wortels en de stengel naar de bladeren vervoeren
41
huidmondjes
kleine, door twee sluitcellen afsluitbare, openingen in de opperhuid van bladeren en stengels waardoor water verdampt.
42
hybride
nakomelingen van twee verschillende soorten
43
kinetische energie
bewegingsenergie
44
klassiek veredelen
veredelen van planten met behulp van selecteren en kruisen
45
koolstofassimilatie
reactie waarbij zes keer een CO2 zich bindt aan een molecuul ribulose- 1,5-difosfaat
46
lichtreactie
eerste stap van de fotosynthese waarbij met behulp van lichtenergie water splitst en NADPH,H+ en ATP ontstaan
47
lumen
binnenruimte van een thylakoïd
48
macronutriënten
belangrijke voedingsstoffen waarvan planten veel nodig hebben
49
markergen
een gen, gekoppeld aan een in te bouwen gen, waarmee relatief eenvoudig selectie van genetisch gemodificeerde organismen kan plaatsvinden.
50
micronutriënten
belangrijke voedingsstoffen waarvan planten kleine hoeveelheden nodig hebben
51
monoculturen
grote oppervlakten met een voedingsgewas
52
mycelium
een netwerk van schimmeldraden
53
NADPH,H+
energierijke stof bij de fotosynthese, ontstaan uit de slotacceptor NADP+
54
NADP+
protonen- en elektronenacceptor bij de fotosynthese
55
netto primaire productie
de hoeveel glucose van de BPP die overblijft na de dissimilatie
56
nettovergelijking fotosynthese
6 CO2 + 6 H2O -> C6H12O6 + 6 O2
57
niet-cyclische fotofosforylering
deel van de lichtreactie waarbij zowel fotosysteem II als fotosysteem I zijn ingeschakeld, levert in verhouding meer NADPH,H+ dan ATP op
58
non-disjunctie
tijdens een celdeling gaan de homologe chromosomen of de identieke chromatiden niet uit elkaar
59
ongeslachtelijke voortplanting
vermeerdering zonder bevruchting, waarbij de nakomelingen genetisch identiek zijn aan de ouders
60
plasmastroming
beweging van het grondplasma in plantencellen
61
plasmide
kleine cirkelvormige stukken DNA bij bacteriën
62
polypoïd
meerdere sets chromosomen aanwezig
63
productiviteit
de opbrengst van planten
64
protonen
positief geladen H-atomen
65
redoxsysteem
een systeem van elektronenacceptoren en doneren
66
rubisco
enzym dat de binding van CO2 aan C5 in de eerste stap van de calvincyclus katalyseert: CO2 + C5 -> C6
67
sacharose
disacharide, ontstaat uit een molecuul glucose en een molecuul fructose
68
sink
plaatsen met weinig sacharose. cellen nemen actief sacharose op uit de bastvaten, waardoor op die plek een onderdruk ontstaat
69
slotacceptor
laatste stof in een redoxsysteem waar de elektronen uiteindelijk terechtkomen
70
sluitcellen
de twee cellen van een huidmondje die de opening van het huidmondje sluiten of openen
71
source
plaatsen met een overschot aan sacharose. Cellen geven actief sacharose af aan de bastvaten, waardoor op die plek een overdruk ontstaat.
72
sporen
haploïde cellen die dienen voor de verspreiding van onder andere schimmels. vermeerdering vindt plaats bij de vorming van sporen
73
stroma
een stroperige vloeistof met opgeloste stoffen binnen het dubbelmembraan van de chloroplast
74
symplast-route
de route van water en zouten in de wortel via celmembranen en grondplasma
75
thylakoïden
platte blaasjes gevormd uit membranen in het stroma van de chloroplast
76
transgeen
ingebouwde genen zijn afkomstig van een andere soort
77
vaatbundels
verzamelde transportkanalen in planten: hout- en bastvaten
78
vector
transportmiddel voor het overbrengen van genen
79
verdampingsstroom
transportkracht voor het vervoeren van water in de houtvaten van de wortel tot hoog in de plant; de wortels vullen het verdampte water aan
80
voortgezette assimilatie
het maken van andere organische stoffen uit glucose
81
waterpotentiaal
de optelsom van alle krachten die invloed hebben op de stroomrichting van water in de houtvaten: zwaartekracht, worteldruk, cohesie, adhesie, verdamping en osmotische processen. voor zuiver water is waterpotentiaal 0, door opgeloste stoffen krijgt de waterpotentiaal een negatieve waarde
82
weefselkweek
een steriel groeimedium om een klompje cellen op te laten groeien tot een plant
83
worteldruk
transportkracht die ontstaat door actief transport van zouten door de endodermis. deze zouten gaan veder naar de houtvaten. de hogere concentratie zouten zuigt water aan, waardoor er druk in de houtvaten ontstaat.
84
wortelharen
uitstulpingen van de opperhuidcellen van de wortel vlakbij de uiteinden van jonge worteltoppen, waardoor er oppervlaktevergroting ontstaat en de wortel meer water en zouten tegelijk kan opnemen
85
zeefplaten
doorboorde tussenwanden van cellen die de zeefvaten vormen, waardoor plasmadraden van cel tot cel lopen
86
zetmeel
polysacharide van glucosemoleculen