Hoofdstuk 2 Vwo Boek 2.1 Flashcards

(28 cards)

1
Q

Actief transport

A

Transport via een membraan tegen de concentratierichting in, kost energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Adenine

A

Organische stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA en RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aminozuren

A

Bouwstenen van eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Amyloplasten

A

Zetmeelkorrels, plastiden zonder kleur, in het grondplasma van plantaardige cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Moleculen

A

Zijn de kleinste deeltjes van een stof met nog alle eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cellen

A

zijn de basiseenheden van je lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

organisme

A

levend wezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

organisatieniveau

A

zijn de begrensde biologische structuren, met een duidelijke samenhang tussen de onderdelen, waarbij elk niveau voortbouwt op de onderliggende niveaus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

organel

A

een onderdeel van de cel met een bepaalde taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cel

A

de functionele basiseenheid van elk organisme. het bevat cytoplasma, erfelijk materiaal en is omringd door een membraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

weefsel

A

een groep cellen met dezelfde boouw en functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verhouding oppervlak/inhoud

A

beperkt de maximale grootte die cellen kunnen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

weefselvloeistof

A

vloeistof in de ruimte tussen de cellen in de weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Orgaan

A

Verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Orgaanstelsel

A

Diverse organen die samen een bepaalde taak hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Populatie

A

Een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied.

17
Q

Soort

A

Alle organismen met vergelijkbare eigenschappen die zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.

18
Q

Levensgemeenschap

A

Alle organismen in een bepaald gebied.

19
Q

Ecosysteem

A

Een begrensd gebied waarin organismen met elkaar en met de levenloze natuur relaties hebben.

20
Q

Systeem aarde

A

Een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen op aarde en hun onderlinge interacties.

21
Q

Emergente eigenschap

A

Een nieuwe eigenschap op een hoger organisatieniveau die ontstaat door interactie van delen op een lager organisatieniveau. De onderdelen apart hebben die eigenschap niet.

22
Q

Levenskenmerken

A

Alle kenmerken, eigenschappen en processen die typisch zijn voor het leven zoals we dat op aarde kennen.

23
Q

Erfelijk materiaal

A

Wat je erft van je familie

24
Q

Stofwisseling

A

De chemische omzetting van moleculen door cellen. Het kan hierbij gaan om opbouwprocessen of afbraakprocessen.

25
Transplantatie
Een orgaan van iemand anders krijgen
26
Stamcellen
Cellen die het vermogen hebben zich te blijven delen en kunnen differentiëren in gespecialiseerd celtypen.
27
Celdifferentatie
Ontstaan van cellen die verschillen in grootte, vorm en functie
28
Eiwitten
Organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren; betrokken bij alle levensprocessen.