hoofdstuk 2 vwo boek 2.4 Flashcards

(31 cards)

1
Q

dubbelstrengs

A

bestaand uit twee strengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dubbele helix

A

de moleculaire bouw van een DNA-molecuul in de vorm van een wenteltrap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nucleotiden

A

de bouwstenen van DNA- en RNA-moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fosfaatgroep

A

bestaat uit de suiker deoxyribose en een organische stikstofbase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deoxyribose

A

suikermolecuul, onderdeel van een nucleotide in DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stikstofbase

A

stikstofhoudend molecuul, bouwstof voor DNA en RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

adenine (A)

A

organische stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA een RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cytosine (c)

A

organisch stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA en RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

guanine (g)

A

organische stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA en RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Thymine (t)

A

organisch stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complementaire streng

A

de tegenoverliggende streng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DNA-codetaal

A

de volgorde van de nucleotide in DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eiwitten

A

organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren; betrokken bij alle levensprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aminozuren

A

bouwstenen van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gen

A

een stuk van een DNA-molecuul met informatie voor het maken van een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

DNA-triplet

A

drie opeenvolgende stikstofbase in DNA, de code voor één aminozuur.

17
Q

mRNA

A

molecuul dat de informatie voor een eiwit van de kern naar de ribosomen in het grondplasma brengt

18
Q

enkelstrengs molecuul

A

bestaand uit één streng

19
Q

ribose

A

suikermolecuul, onderdeel van een nucleotide in RNA

20
Q

matrijsstreng

A

de DNA-streng waaraan de mRNA-streng groeit bij een transcriptie.

21
Q

coderende streng

A

de DNA-streng, complementair aan de matrijsstreng, waarvan de basenvolgorde overeenkomt met mRNA. Het verschil is dat mRNA uracil bevat in plaats van een thymine.

22
Q

ribosoom

A

organel dat aminozuren aan elkaar koppelt tot eiwitten

23
Q

codons

A

een tripletcode in het mRNA

24
Q

polypeptideketen

A

een keten aminozuren

25
startcodon
de tripletcodon van een mRNA waarmee de vorming van een polypeptideketen start.
26
stopcodon
een tripletcodon in het mRNA-molecuul waarmee de vorming van een polypeptide stopt.
27
ruw ER
endoplasmatisch reticulum met ribosomen
28
vorm van een eiwit
de ruimtelijke structuur van een eiwit, die afhangt van de aminozuurvolgorde en het vouwen van de polypetideketens
29
lysosoom
blaasje afkomstig van het Golgi-systeem met verteringsenzymen die versleten organellen en opgenomen stoffen afbreken
30
membraaneiwitten
gaan op een afwijkende manier met een transportblaasje naar het celmembraan
31
eiwitsynthese
het proces van het overschrijven van DNA in mRNA tot en met het vormen van het uiteindelijk functionele eiwit