hoofdstuk 2 vwo boek 2.4 Flashcards

1
Q

dubbelstrengs

A

bestaand uit twee strengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dubbele helix

A

de moleculaire bouw van een DNA-molecuul in de vorm van een wenteltrap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nucleotiden

A

de bouwstenen van DNA- en RNA-moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

fosfaatgroep

A

bestaat uit de suiker deoxyribose en een organische stikstofbase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

deoxyribose

A

suikermolecuul, onderdeel van een nucleotide in DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stikstofbase

A

stikstofhoudend molecuul, bouwstof voor DNA en RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

adenine (A)

A

organische stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA een RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cytosine (c)

A

organisch stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA en RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

guanine (g)

A

organische stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA en RNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Thymine (t)

A

organisch stikstofbase, onderdeel van een nucleotide in DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complementaire streng

A

de tegenoverliggende streng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DNA-codetaal

A

de volgorde van de nucleotide in DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eiwitten

A

organische stoffen, opgebouwd uit aminozuren; betrokken bij alle levensprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aminozuren

A

bouwstenen van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gen

A

een stuk van een DNA-molecuul met informatie voor het maken van een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

DNA-triplet

A

drie opeenvolgende stikstofbase in DNA, de code voor één aminozuur.

17
Q

mRNA

A

molecuul dat de informatie voor een eiwit van de kern naar de ribosomen in het grondplasma brengt

18
Q

enkelstrengs molecuul

A

bestaand uit één streng

19
Q

ribose

A

suikermolecuul, onderdeel van een nucleotide in RNA

20
Q

matrijsstreng

A

de DNA-streng waaraan de mRNA-streng groeit bij een transcriptie.

21
Q

coderende streng

A

de DNA-streng, complementair aan de matrijsstreng, waarvan de basenvolgorde overeenkomt met mRNA. Het verschil is dat mRNA uracil bevat in plaats van een thymine.

22
Q

ribosoom

A

organel dat aminozuren aan elkaar koppelt tot eiwitten

23
Q

codons

A

een tripletcode in het mRNA

24
Q

polypeptideketen

A

een keten aminozuren

25
Q

startcodon

A

de tripletcodon van een mRNA waarmee de vorming van een polypeptideketen start.

26
Q

stopcodon

A

een tripletcodon in het mRNA-molecuul waarmee de vorming van een polypeptide stopt.

27
Q

ruw ER

A

endoplasmatisch reticulum met ribosomen

28
Q

vorm van een eiwit

A

de ruimtelijke structuur van een eiwit, die afhangt van de aminozuurvolgorde en het vouwen van de polypetideketens

29
Q

lysosoom

A

blaasje afkomstig van het Golgi-systeem met verteringsenzymen die versleten organellen en opgenomen stoffen afbreken

30
Q

membraaneiwitten

A

gaan op een afwijkende manier met een transportblaasje naar het celmembraan

31
Q

eiwitsynthese

A

het proces van het overschrijven van DNA in mRNA tot en met het vormen van het uiteindelijk functionele eiwit