Hoofdstuk 2 Flashcards
(51 cards)
In Bronfenbrenners theorie heet het systeem waartoe wetten en culturele waarden en gebruiken behoren het
Macrosysteem
De vorm aannemen van een samenhangend geheel van concepten die worden gebruikt om empirische waarnemingen te integreren en te interpreteren.
Theories
Formal Theories
moet logisch consistent zijn en geen tegenstrijdigheden bevatten, past goed bij empirische waarnemingen, moet toetsbaar zijn, blijft zo eenvoudig mogelijk en bestrijkt een afgebakende reeks verschijnselen
Informal theories
Zijn georganiseerde reeksen instellingen of verwachtingen over de wereld vaak aangeduid als impliciete theorieën
Is het scala van verschijnselen waarop de theorie goed van toepassing
Toepassingsgebied
Veronderstelling van er theorie
Liggen ten grondslag aan de logica van een theorie
Wat doen theorieën?
- Geven betekenis aan feiten die we ontdekken over de wereld. 2. Leidt tot nieuwe kennis
Volgens Miller moet ontwikkelingstheorieën 3 taken beheren. Welke?
- Het moet verandering beschrijven binnen een domein. 2. Het moet verandering in de relaties tussen domeinen beschrijven. 3. Het moet kunnen uitleggen hoe verandering in gedrag plaats vindt.
Psychodynamic theory
Theorie stamt af van Freud. Deze theorie benadrukt dat dwang of dynamiek binnen een individu verantwoordelijk is voor diens gedrag.
Kritiek; Freuds theorie
Geen sprake van wetenschappelijke validiteit. Gericht op mannen. Moeilijk testbare theorie; gebaseerd op droomanalyse. Hij geloofde dat dromen nuttige info kunnen geven. Wat over het onderbewuste te kunnen zeggen.
Freud beweert dat ons brein/persoonlijkheid onderscheid maakt tussen 3 structuren. Welke?
- Id: deel van de persoonlijkheid dat is opgebouwd uit instinctieve krachten - het principe van plezier. Baby speen. Houd geen rekening met. Schaamte is nog niet ontwikkeld.
- Ego: eigen wensen op sociaal acceptabele manier. Ontwikkeling peuterleeftijd. Aanpassing aan de maatschappij.
- Superego: kleuterleeftijd; accepteren van waarden en normen ouders passen dit toe op eigen gedrag. Internalisering culturele waarde. Geweten en ideale zelf. Streven naar eerlijk persoon zijn.
De bemiddelaar is het ego voor Id en Superego. De dynamiek in de strijd tussen Id en Superego zorgt in de kinderjaren voor de volwassen persoonlijkheid.
Freud; ontwikkeling een onderbroken proces. Gebaseerd op de erogene zones (deel van het lichaam dat genot biedt doormidden van stimulatie)(psychoseksuele ontwikkeling) 5 stadia:
- Orale fase: eerste 1,5 jaar van een kind. Mond stoppen van spullen. Zuigbehoefte baby.
- Anale fase: 2 jaar. Gefascineerd door anus. Sluitspier te beheersen.
- Fallische fase: 3-6 jaar. Gericht op de geslachtsorganen. Voorzien van een gevoel van plezier. meisjes trekken naar vaders toe, jongens trekken naar moeders toe. En daarna meiden naar moeders en jongens naar vaders. Overgang naar latentiedase.
- Latentiefase: duurt tot puberteit. Onderdrukking van seksuele driften. Richt zich op sociale en intellectuele vaardigheden.
- Genitale fase: tijdens puberteit. Worden seksuele verlangens weer aangewakkerd. Zoekt de adolescent naar leeftijdgenoten om driften mee te delen.
Sterktes; theorie Freud
Rijke bron van hypotheses over ontwikkeling. Vanwege de vroege ervaring bij de vorming van persoonlijkheid. Visie op ontwikkeling die benadrukt conflict tussen biologische driften en beperking van de samenleving op deze driften.
Objections relation theory
Benadrukking van rol van onbewuste processen in ons gedrag. Minder de nadruk op seksuele en agressieve instincten. Belang van ervaringen en inzichten in iemands levensgeschiedenis.
Psychosociale theorie
Theorie gemaakt door Erik Erikson. Rol van sociale en culturele factoren bij de ontwikkeling benadrukt. Gehele levensloop.
Erikson ziet ontwikkeling van de mens als een interactie tussen 3 systemen. Welke?
1.lichamelijk systeem (somatisch): biologische processen (Id van Freud)
2. Egosysteem: alles wat met denken te maken heeft. (Ego van Freud)
3. Maatschappelijke systeem: integratie van de persoon in de maatschappij- neemt met de leeftijd toe. (Superego van Freud).
Eriksons 8 psychosociale fasen voor ontwikkeling:
- O-1 jaar: vertrouwen/wantrouwen: verzorgers spelen een grote rol. Veiligheid moeder. Lukt dit niet. Wantrouwen jegens andere en zichzelf.
- 1-3 jaar: Autonomie/ Schaamte: ontwikkeling van autonomie en onafhankelijkheid. Kind wordt gedwongen verrichten van bepaalde activiteiten dan kan er schaamte en twijfel ontstaan.
- 3-6 jaar: initiatief/ schuldgevoel: kind zelf initiatief tonen. Wanneer kind agressie of onverantwoordelijk gedrag vertoont kan er gevoel van schuld ontwikkelen.
- 6-11 jaar: ijver/ minderwaardigheid: meester worden in intellectuele en sociale uitdagingen. Mislukkingen kunnen leiden tot gevoel van minderwaardigheid.
- 12-20 jaar: Identiteit/identiteitsverwarring: Wie ben ik als persoon. Hoe ben ik anders dan mijn familie? Ontdekken wie hij is. Eigen identiteit. Lukt dit niet dan kan het individu verward raken over wie ze precies is.
- 20-40 jaar: intimiteit/ isolatie: aangaan van stabiele en intieme seksuele relatie met een andere persoon. Kijkend naar vorige opgeloste crisissen is bepalend hoe succesvol dit zal zijn. Lukt dit niet, eenzaamheid. Losstaan van maatschappij.
- 40-60 jaar: generativiteit (iets creëren)/ stagnatie: iets creëren, bijv kinderen of creatief bezig zijn. Geen zinvolle prestatie. Stagnatie.
- 60+: integriteit/ wanhoop: terugkijken op het leven en beoordelen. Wanneer negatief. Gevoel van wanhoop.
Sterktes; theorie Erikson
Uitbreiding van het toepassingsgebied de sociale omgeving en culturele factoren bij de ontwikkeling. Heeft onderzoek gestimuleerd.
Kritiek; Theorie Erikson
Moeilijk empirisch te testen. Beschrijvende theorie van wat er ongeveer gebeurt maar geeft geen verdieping en weinig verklaringen.
Ontwikkelingstaaktheorie
Havighurst 1952, beïnvloed door Eriksons theorie. Hij ging verder en richtte zich op taken binnen de ontwikkeling (developmental tasks), waarbij kritieke taken worden uitgevoerd in bepaalde periodes (stadia) in ons leven. Dus geen crisis maar taken die opgelost moeten worden.
Havighurst heeft 3 bronnen ontwikkeld die te maken hebben met de ontwikkelingstaken (gehele levensduur):
1.Fysieke Rijping: lichamelijk. Leren lopen en praten. Of menopauze.
2.persoonlijke bronnen: persoonlijke waarden en ambities. Levensvaardigheden naar een succesvolle baan.
3. Maatschappelijk: druk van de maatschappij om bepaalde rollen aan te nemen. Verantwoordelijke individu te worden.
Haverghust heeft 6 ontwikkelingsfasen ontwikkeld waarin speciale taken zullen optreden:
Meerdere typen ontwikkelingstaken spelen tegelijkertijd.
1. Vroege Kindertijd 0-5 jaar: leren lopen, kruipen, praten, zindelijk worden en relaties met familieleden vormen.
2. Middelste kindertijd: 6-12 jaar. Leren van fysieke vaardigheden voor spelletjes, leren omgaan met leeftijdgenoten, aannemen gezonde houding en bereiken persoonlijke zelfstandigheid.
3. Adolescent: 13-18 jaar: accepteren van lichaamsbouw, voorbereiding liefde huwelijk en gezin. Sociaal verantwoordelijk gedrag te bereiken.
4. Jongvolwassenen: 19-29 jaar: het ontmoeten en selecteren partner, kinderen krijgen, vinden van vriendengroep.
5. Middelste volwassenheid: 30-60 jaar: helpen van tienerkinderen in de ontwikkeling, sociale maatschappelijke verantwoordelijkheid, onderhouden van carrière.
6. Latere leeftijd: 60+: aanpassen afnemende kracht gezondheid, aanpassen pensioen (andere levensinrichting), omgaan met verlies.
Sterktes; Ontwikkelingstaaktheorie Havighurst
Geprezen voor de uitvoerbaarheid van de theorie en erkenning gevoelige periodes
Kritiek; Ontwikkelingstaaktheorie Havighurst
Dat ontwikkeling geleidelijker gebeurt dan de theorie suggereert