Hoofdstuk 4 Flashcards

(53 cards)

1
Q

Fysieke groei

A

Lichamelijke ontwikkeling vind plaats en factoren zoals culturele praktijken, voeding en ervaring spelen een belangrijke rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Prenatale ontwikkeling

A

Ontwikkeling tijdens de negen maanden van zwangerschap: het punt waarop het ei bevrucht tot aan de geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 periodes van prenatale ontwikkeling

A
  1. De zygote: bevruchte eicel - eerste twee weken van het leven.
  2. Het embryo: vanaf week 2 t/m 2de maand.
  3. De foetus: vanaf derde maand t/m geboorte.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer is de foetus levensvatbaar?

A

Rond de 24 weken. De foetus is dan genoeg ontwikkeld, goede kans op overleven. Vanaf dat moment zal de arts het kindje proberen te redden. Veel ondersteuning nodig. Longen zijn nog niet gerijpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Teratogenen

A

Aantal milieu risicofactoren voor de ongeboren baby. Zoals 1. illegale stoffen; drugs, medicatie. Ook teveel koffie kan leiden tot een laag geboortegewicht.
2. Moederfactoren; gekoppeld en het lichaam van moeder. vb ondervoeding, ziekte, stress, hoge bloeddruk.
3. Omgevingsfactoren: buiten het lichaam van moeder zelf. Vb röntgenfoto, toxoplasmozen. Kattenbak, tuinieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gevolgen van teratogenen zijn afhankelijk van de volgende 4 factoren:

A

Schadelijkst als:
1. Langere en sterkere blootstelling (dosis)
2. Leeftijd van de foetus; kwetsbare fase. Er zijn bepaalde periodes van groei die gevoelig zijn voor risico.
3. Biologie; kwetsbare genen. Genetische samenstelling van moeder en kind kan ervoor zorgen dat je vb kwetsbaarder bent voor een bepaalde stof waar andere immuun voor zijn.
4. Combinatie; armoede, slechte voeding. Ook als het kindje al niet goed groeit kunnen extra negatieve teratogenen het negatieve effect toe laten nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Teratogenen kunnen psychologische en bidirectionele gevolgen hebben. Geef een voorbeeld.

A

Baby’s van verslaafde moeders worden blootgesteld aan drugs. Wanneer geboren. Withdrawal effect. Baby is meer prikkelbaar waardoor ze weer minder geknuffeld wordt door moeder. Ontwikkeling van hechtingsproblemen. Kind op lange termijn probleem gedrag vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Teratogenen; stoffen/ drugs, geef voorbeelden

A
  1. Cafeïne: koffie of energiedrank. Laag geboortegewicht.
  2. Veel gebruik aspirine. Laag geboortegewicht, een lager IQ en slechte motorische controle.
  3. Alcohol, tabak, drugs. Vb foetaal alcohol syndroom. Heeft invloed op de cognitieve ontwikkeling. Kinderen hebben een groeiachterstand, neurologische problemen( laag IQ, sociaal emotioneel, gezichtskenmerken ( dunne bovenlip, afvlakking filtren, neusbrug is verlaagd, kleiner hoofd, kleine oogopening.) een kind moet alle drie de kenmerken hebben dan is er pas sprake van FAS.
  4. Medicijn Des, bestrijding angst, misselijkheid. Leidde tot foetale afwijkingen.
  5. Thalidomide (softenon) : medicijn tegen ochtendmisselijkheid. 20-35 dagen embryo kwetsbaar. Kinderen werden geboren zonder handen, voeten, hartafwijking en oogafwijking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Teratogenen; moederlijke factoren,
Geef voorbeelden

A

1.leeftijd moeder: tienermoeders leven vaak risicovoller. Oudere vrouwen een down kind kunnen krijgen.
2. Dieet: ondervoeding, fysieke en neurale zenuwen.
3. Ziekte
4. Stress: angst kan leiden tot een miskraam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Teratogenen; milieu invloeden, geef voorbeelden

A

Beide ouders moeten bepaalde stoffen vermijden.
1. Stralingen. X ray stralen zijn verboden voor zwangere vrouwen.
2. Andere milieu toxines zoals lood, Kwik, pesticiden.
3. Vaders blootstelling aan giftige stoffen. Chromosomale afwijkingen. Aangeboren afwijkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Foetus leren

A

Tijdens het laatste trimester van de zwangerschap kan de foetus al leren. Fetal origins, ook wel foetaal onderzoek is hoe we in vroege stadia beginnen te reageren op de informatie van de omgeving. Baby’s die op moeder stem reageren. Voor de geboorte bezitten ze al geheugen, aandachtsspanne en gevoeligheid voor taal. Ook andere zintuigen worden ontwikkeld zoals smaken en geuren. Moeder eet veel knoflook na geboorte heeft baby minder moeite met knoflook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Complicaties thuisbevalling:

A
  1. Anoxie: gebrek aan zuurstof in de hersenen van de foetus. Leidt tot schade aan hersenen zelfs tot dood. Komt door onjuiste positionering van foetus.
  2. Mannelijke baby hebben grotere kans op complicaties. Grotere omvang. Grotere druk op hoofd. Wellicht keizersnede.
  3. Keizersnede hebben 2 keer zoveel kans op complicaties. Risico ademhaling, reactievermogen baby.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geboorte- Apgar score

A

Direct na 5 min na de geboorte en na 10 min wordt er de Ademhaling, Hartslag, Spiertonus, Kleur en Reactie onderzocht door medische personeel. Voor elk (5) onderdeel wordt een score gegeven (0,1,2). Score van 4 of minder; moet er noodhulp gegeven worden. 4-7; iets van ondersteuning vb lucht in de longen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vroeggeboorte

A

Wanneer een baby voor de volledige zwangerschap van 38 weken wordt geboren. Baby’s hebben vaak een laag gewicht. Meeste kinderen halen dit in tegen 4- 5 jaar oud zijn. Bij positieve thuisomgeving zal de ontwikkelingsstoornis sneller herstellen dan bij een instabiele omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fysieke groei orderlijke patronen:

A

Cefalocaudale ontwikkkeling: groei plaatsvindt van boven naar beneden. Vb eerst kracht in de nek, meer kracht in nek armen rug, alleen zitten, staand ergens iets vasthouden, kruipen, lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fysieke groei orderlijke patronen 2:

A

Proximodistale ontwikkeling: groei van binnen het centrum naar buiten. Eerst palmaire greep, na 12 maanden ontstaat de pincetgreep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Motorische ontwikkeling; start met een beperkt aantal motorische vaardigheden (Bayley). Milestones. Welke?

A

6 weken: kind kan hoofd rechtop houden.
2 maanden: kind kan van zij naar rug draaien.
3 maanden: kind kan een object vastpakken.
7 maanden: kind kan zitten zonder hulp
12 maanden: kind kan onafhankelijk lopen.
De volgorde is relatief uniform. Elk kind is anders dus de verwerving is variabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Differentiatie

A

toenemende mate van beheersing en specificiteit van de motorische functies.

Door oefening worden deze motorische vaardigheden nauwkeuriger. Denk ook aan de caudale en proximodistale ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fysieke groei; psychosociale dwerggroei

A

Lengte is genetisch bepaald, maar voeding heeft bv effect, maar ook slaap.
Langdurig hoge stress doormiddel van vb mishandeling of extreme emotionele verwaarlozing.
Stress => weinig groeihormoon
Oplossing: veilige omgeving. Haalt het kind de groei weer in. Het zat er genetische al in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Motorische ontwikkeling Watson zegt

A

Aangeleerd, behaviorisme. Lopen zijn aangeleerde reflexen, veel oefening ontstaat balans. Opbouw van spierkracht. Kinderen proberen gewoon wat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Motorische ontwikkeling volgens Gesell

A

Maturatie of wel rijping. Geloofde dat motorisch gedrag naar voren komt volgens voorgeprogrammeerd genetisch tijdschema. Zit in de genen ingebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Echter, de ontwikkeling van motorische vaardigheden is niet alleen het resultaat van genetische programmering. Wat dan nog meer?

A

De waarheid ligt in het midden van Gesell en Watson. Interacties en de timing van de verving van motorische vaardigheden spelen een cruciale rol. Vb baby’s in Kenia loopt een maand eerder. Kind krijgt eerder en meer oefening aangeboden.

23
Q

Grove motoriek

A

Deze helpt kinderen met kruipen, wandelen

24
Q

Fijne motoriek

A

Het vastpakken van een kleiner voorwerp

25
Vaardigheden om iets te pakken begint al vroeg, noem 4 vormen:
1. Prereaching: pasgeboren kinderen. Iets pakken wat recht voor hun staat. 2. Direct reaching: 2 maanden, iets pakken beter gecoördineerd. Nauwkeuriger. 3. Ulnaire greep (ulner grasp): 4 maanden.. Wanneer de zuigeling leert pakken. Vingers worden tegen de Palm aangesloten. 4. Tanggreep (pincer grasp): Rond einde eerste jaar. Waarbij ze hun wijsvinger en duim tegengestelde manier gebruiken. Meer gecoördineerd. Kleine objecten. Ontwikkeling van deze greep is van binnen naar buiten. Proxi…
26
Proprioceptie of positiezin
is het vermogen van een organisme om de positie van het eigen lichaam en lichaamsdelen waar te nemen. Het woord proprioceptie komt van de Latijnse woorden proprius (zelf/eigen) en perceptie (waarneming).
27
Motorische ontwikkeling en de dynamische systeemtheorie. Genen zijn basis, maar ook wensen baby plus omgeving. Geef toelichting en vb.
Dynamische systemen worden gebruikt om motorische ontwikkeling te begrijpen. Door naar de beheersing van motorische vaardigheden te kijken als complex systemen van acties. Dus op een nieuwe effectieve manier het combineren van verschillende motorische vaardigheden. Gaat uit van interactie - hoe het kind gaat kruipen is een individuele oplossing van het probleem. De classic, backwards, commando, bum shuffle, bear crawl, one footed.
28
Interactie tussen nurture en nature
Ondersteund milieu leidt tot motorische ontwikkeling.
29
3 fundamentele sets van motorische vaardigheden
1. Motorische bewegingen: wandelen, lopen, klimmen 2. Manipulatieve bewegingen: gooien, vangen, schoppen. 3. Stabiliteitsbewegingen gericht op beheersing van iemands lichaam. Buigen, rekken.
30
Eicel (ovum) en spermacel
Mens heeft wel 20.000 genen! Eicel en spermacel zijn unieke cellen, omdat ze de enige zijn met 23 chromosomenparen: gameet. (2 versies van iedere gen). Alle andere cellen hebben 46 chromosomen.
31
Gen
Stukje dna dat codeert naar een bepaalde eigenschap. Aan de hand van genen maakt de cel eiwitten aan. Eiwitten- bepalen vb bepaalde kleur van het haar.
32
Genotype
Genetisch materiaal. Is de info die in de gen aanwezig zit. Bepaalde reeks genen die ze geërfd hebben van hun ouders.
33
Fenotype
Waarneembare kenmerken. Ontstaan door interactie genotype en omgeving. Is wat wij zien. Wat we kunnen observeren.
34
Chromosomen
Te vinden in de kern van de cel. Chemische structuren die gemaakt zijn van een serie proteïne, desoxybonusleinezuur, of DNA.
35
Allel
Onderdeel van een gen. Van beide ouders kunnen gelijke of ongelijke genotypen hebben. Vb haarkleur. Als ouders beide allel voor bruin haar doorgeven dan zal het kind bruin haar hebben.
36
homozygoot
2 identieke exemplaren van een gen (allelen) heeft in een chromosomenpaar. Vb Dit kan tot stand komen als beide ouders hetzelfde allel voor een gen doorgeven aan hun nakomeling.
37
Heterozygoot
2 verschillende vormen (allelen) van een gen.
38
Recessieve allel
De zwakkere (verborgen) allel van de 2. Vb Yy.
39
Dominante allel
Een allel voor een eigenschap is krachtiger. Die persoon zal die eigenschap van zijn ouders ook ontvangen
40
Homozygoot recessief
Eigenschap dat alleen tot uiting kan komen door afwezigheid van een dominant allel dus 2 keer hetzelfde allel
41
Codominantie
Beide allelen zijn dominant. Vb bloedgroep of witte en zwarte kip- geeft fijne lijntjes zwart/wit kip
42
PKU/fenylketonurie
Stofwisselingsziekte. Aminozuur wordt niet genoeg afgebroken. Recessief allel. Wanneer beide ouders drager zijn 1op 4 kans dat je de ziekte krijgt.
43
Genen en omgeving. drie soorten genotype-omgevingscorrelaties (passief, evocatief en actief). Geeft uitleg:
1. Passieve effecten: omgeving van het kind wordt bepaald door ouders. Omdat ouders en kinderen hun genen delen, is het niet verrassend dat ze een huiselijke omgeving creëren die het kind fijn vindt. 2. Genen kunnen een evocatief relatie hebben met de omgeving. De genen van een kind zorgen ervoor dat hij of zij (gedrags)eigenschappen en neigingen heeft die een bepaalde reactie oproepen bij de omgeving. Zo kan een angstig, verlegen kind overmatig beschermd worden door ouders. Vb. Zo kan een angstig, verlegen kind overmatig beschermd worden door ouders. 3. Genen kunnen de omgeving in op een actieve manier. Kinderen zoeken omgeving uit die aansluit op hun genetische aanleg. Niche picking genoemd.
44
Bereik van reactie
Verwijst naar het feit dat genen het gedrag niet op een rigide manier vastleggen, maar een reeks mogelijkheden vaststellen die sterk van de omgeving afhangen.
45
Polygenetische erfenis
Wanneer een kenmerk wordt beïnvloed door meer dan 1 gen.
46
Gedragsgenetica
Onderzoek tussen relatie van de ecologische en genetische factoren.
47
Erfelijkheidgraad Heritability
Effecten van genetische factoren te meten ten opzichte van milieu factoren
48
Kritiek erfelijkeheidsgraad
Bronfenbrenner: rechtlijnig heeft aangetoond dat de erfelijksheidsgraad rechtlijnig niet kan worden geïnterpreteerd als gewoon een index van genetische verband. Milieufactoren hebben duidelijke invloed. Niet het belang van Genetische factoren. Block : gewoon een index verondersteld dat de erfelijkheidsgraad gewoon een simpele index van genetisch verband. De erfelijkheidsgraad duidt niet noodzakelijkerwijs op genetische oorzaken.
49
Epigenetica
De studie dat het milieu daadwerkelijk de genen van de persoon kan veranderen. Als reactie op bepaalde signalen kunnen epigenetische modificaties het van DNA gebied uitschakelen. DNA aan/uit. Epigenetische veranderingen dus de nieuwe vorm van DNA blijft bestaan bij celdeling voor toekomstige cellen.
50
Geef een voorbeeld van epigenetica
A Mothers Lick experiment: de aandacht die een Rat krijgt in de eerste weken van zijn leven zijn cruciaal. Door likken (positieve aandacht) krijgen muizen het epigen GR-gen. GR is een receptor die aan cortisol (stresshormoon) bindt in de hippocampus en remt dus het stresssysteem. Ratenpups die genegeerd worden, ontwikkelen dit niet en zijn angstiger minder snel rustig te krijgen.
51
Onderzoek naar gedrag; tweelingstudies; monozygoot
Eeneiige tweelingen. Ze worden geboren met dezelfde bevruchte eicel, een zygote die in tweeën is gedeeld, zij delen dus 100% van hun genen. Als de een een gemiddeld IQ heeft, heeft de ander dat ook.
52
Onderzoek naar gedrag; tweelingstudies; dizygoot
Twee-eiige tweelingen. Ontwikkeld op hetzelfde moment in de baarmoeder, maar in twee verschillende bevruchte eitjes en delen dus 50% van hun genen. Meer variatie, meer verschil.
53
50% van de persoonlijkheidsverschillen tussen mensen komt door een genetische factor. Loehlin, Twee meest gemeten aspecten van persoonlijkheid:
Neuroticisme: emotionele instabiliteit Extraversie: gezelligheid