Hoorcollege 4 Flashcards

(21 cards)

1
Q

Theorieën over organisationele verandering

A
  • Geplande verandering
  • Dynamische verandering (voorbereid zijn)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Theorieën over organisationele verandering; geplande verandering

A
  • Organisatie voldoet niet meer aan veranderende eisen
  • Duidelijk gewenste situatie
  • Verandering kan gepland en georganiseerd worden
  • Organisaties moeten werknemers managen doorheen de verandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Theorieën over organisationele verandering; dynamische verandering (voorbereid zijn)

A
  • Continue verandering
  • Verschillende veranderingen op hetzelfde moment
  • Moeilijk om te plannen
  • Voorbereid zijn op verandering
  • Organisaties moeten de capaciteiten hebben om zich aan te passen aan veranderingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Theorie van geplande verandering; Lewin

A
  • Kritische massa en evenwicht (equilibrium)
  • Doe krachtveldanalyse (drijvende veren, wie voor, wie tegen)
  • Starten veranderingsproces; unfreeze (verkopen, weet wat er gaande is) –> move (de verandering) –> refreeze (nieuw evenwicht)
  • Weerstand van mensen
  • Positieve en negatieve krachten bepalen hoe je naar de nieuwe situatie gaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Theorie van geplande verandering; Kotter

A
  • 8 stappen
    1) zorg voor gevoel van urgentie
    2) leidende coalitie (mensen die goede voorbeeld geven)
    3) verandervisie
    4) communiceer de verandervisie
    5) anderen mogelijkheid geven om actie te ondernemen
    6) Genereer korte termijn successen
    7) consolideer vooruitgang, stimuleer verandering
    8) Institutionaliseer nieuwe aanpak (formeel maken)
  • Verandering kost tijd en vereist begrip van sociale structuren (krachten) en emoties, politiek en druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dynamische verandering

A
  • Dynamische capaciteiten; voorbereid op verandering
    –> adaptief; capaciteit personeelsbestand om zich snel aan te passen aan nieuwe manier van werken en oude manier achter zich te laten
    –> absorptief; capaciteit organisaties om nieuwe kennis binnen te halen en onderdeel van eigen organisatiekennis maken
    –> innovatief; capaciteit organisaties ontwikkelen en creëren nieuwe producten/markten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bijdrage HRM aan dynamische capaciteiten

A
  • Adaptief; HR scalability, The flexible firm
  • Absorptief; organisatieleren, absorptieve capaciteit
  • Innovatief; organisationele capaciteit voor innovatie, exploitatie en exploratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Adaptieve capaciteit; HR-scalability; the flexible firm

A
  • Numerisch; krimp en groei van het aantal werknemers met vergelijkbare taken
  • Functioneel; verplaatsen werknemers binnen organisatie naar andere functies
  • Financieel; financiële mogelijkheden voor flexibiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Absorptieve capaciteit; organisatieleren

A
  • Capaciteit van de organisatie die gaat over of de organisatie al dan niet toegang heeft tot informatie van binnen of buiten de organisatie, om hiervan te leren en dit om te zetten in nieuwe kennis
  • Vergaren van nieuwe kennis binnen en buiten de organisatie
  • Kennisoverdracht:
    –> bereidheid om kennis te delen en te vergaren
    –> structuren en netwerken (sociaal kapitaal) om dit te ondersteunen
  • Open organisatie; vrije uitwisseling van informatie van en naar de markt
  • Crowdsourcing; ideeën opdoen bij klanten
  • Innovatiewedstrijden; delen van problemen om oplossingen van buitenaf te krijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Innovatieve capaciteit; exploitatie en exploratie

A
  • Innoveren door dingen helemaal anders te doen of door je te specialiseren
  • Exploitatie
  • Exploratie
  • Juiste balans vinden, want tijd en geld zijn beperkt!
  • Polyarchie;
    –> medewerkers hebben volledige autonomie om projecten te ontwikkelen, talent aannemen, budgetten bepalen, producten verzenden naar klanten
    –> wordt ondersteund door; recruitment, beloningen en evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Innovatieve capaciteit; exploitatie

A
  • Beter worden in wat je doet
  • Huidige kennis gebruiken om nog beter te worden
  • Innerlijke focus
  • Risico; blind voor ontwikkelingen in externe omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Innovatieve capaciteit; exploratie

A
  • Ga erop uit en probeer nieuwe kennis te gebruiken
  • Focus op externe verandering en experimenteer
  • Risico; groter risico om te mislukken, wordt niet het beste in één ding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dynamische capaciteiten; uitdagingen

A
  • Samenbrengen van informatie, kennis, ervaring en capaciteiten voor collectieve besluitvorming
  • Organisaties moeten op zoek naar differentiatie en integratie
  • Differentiatie;
    –> in hoeverre benut je alle capaciteiten van werknemers en geef je hen autonomie om kansen te benutten (polyarchie)
  • Integratie;
    –> in hoeverre zorg je dat dit onderdeel wordt van het organisatiegeheugen (social proof)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Social proof & zelfsturende teams

A
  • “rule of three”
  • 1 persoon identificeert marktkans
  • Alleen groep van 3 kan de middelen krijgen om een project op te starten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Loopbaanmobiliteit; contested vs. sponsored

A

Contested mobiliteit;
- de beste wint
- opwaardse mobiliteit is resultaat van individuele prerstaties
- goed presteren als vereiste om hogerop te klimmen
- je ‘strijdt’ tegen iedereen

Sponsored mobiliteit;
- minder afhankelijk van individuele prestaties, meer van het onderdeel zijn van de elite = ‘high potentials’
- hulp door invloedrijke anderen
- ‘strijd’ tegen rest elite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Loopbaanmobiliteit; traditioneel vs. protean careers

A

Traditioneel;
- verlangen naar prestatie en erkenning binnen één organisatie
- trap; nurse, teamleider, manager

Protean;
- verlangen naar persoonlijke groei en vervulling van een zinvol leven
- nurse, teacher, care consultant

17
Q

Dynamische loopbanen; employability theorie

A
  • Employability = nieuwe baan kunnen vinden, behouden of nieuwe baan kunnen krijgen als dat nodig is
  • Employability theorie = middelen die personen helpen om capaciteiten te ontwikkelen en om inzetbaar te blijven
  • Employability radius = breedte van taken die je kunt doen gebaseerd op je huidige opleiding en ervaring
  • Employability competentie; competenties die helpen je employability radius te verbreden
  • Contextuele beperkingen & kansen; werkdruk, economische omstandigheden, maatschappelijke verwachtingen
18
Q

Flexicurity theorie; de link tussen dynamische capaciteiten van organisaties en werknemers

A
  • Samenvoeging flexibiliteit aan de ene kant en security aan de andere kant
  • Werkgevers; volledige flexibiliteit in aanwerving voor HR-scalability
  • Werknemers; zekerheid van inkomen door het hebben van werk en door inzetbaar te zijn
  • Overheid heeft belangrijke rol in zekerheid inkomen van werknemers en het flexibel zijn van werkgevers
19
Q

Dynamische loopbanen; employability theorie; employability radius

A
  • Employability radius = breedte van taken die je kunt doen gebaseerd op je huidige opleiding en ervaring
20
Q

Dynamische loopbanen; employability theorie; employability competentie

A
  • Employability competentie; competenties die helpen je employability radius te verbreden
21
Q

Dynamische loopbanen; employability theorie; contextuele beperkingen & banen

A
  • Contextuele beperkingen & kansen; werkdruk, economische omstandigheden, maatschappelijke verwachtingen