Hoorcollege 7 Flashcards

(18 cards)

1
Q

Waarom is diversiteit belangrijk voor organisaties?

A
  • Moreel standpunt
  • Legitimiteit
  • Opportunisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt moreel standpunt in als reden voor diversiteit voor organisaties?

A
  • Het juiste om te doen
  • Mensen zijn gelijk en verdienen gelijke kansen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt legitimiteit in als reden voor diversiteit voor organisaties

A
  • Voldoen aan wetten over discriminatie
  • Voldoen aan regulering rondom gelijke kansen (bijv. quota’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat houdt opportunisme in als reden voor diversiteit voor organisaties?

A
  • De ‘business case’ –> bedrijfsprestaties
  • maar… dit hangt af van diversiteitsmanagement
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Moreel perspectief; 3 modellen over gelijkheid (equity) en diversiteit

A

1) Procedurele of individuele rechtvaardigheid
2) Groeps- (sociale)rechtvaardigheid
3) Gelijkheid (equity) als erkenning van diversiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt het model procedurele of individuele rechtvaardigheid in? (3 modellen over gelijkheid (equity) en rechtvaardigheid)

A
  • Gelijkheid (equity) = eerlijke processen voor iedereen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het model groeps- (sociale)rechtvaardigheid in? (3 modellen over gelijkheid (equity) en rechtvaardigheid)

A
  • Equity = eerlijke kansen en uitkomsten
  • Behandel mensen anders om eerlijke uitkomsten te krijgen
  • Affirmative action (voorkeursbehandeling voor minderheidsgroep) –> mag niet zomaar!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt het model gelijkheid (equity) als erkenning van diversiteit in? (3 modellen over gelijkheid (equity) en rechtvaardigheid)

A
  • Individuen zijn uniek, maar krijgen allemaal dezelfde rechten en voordelen
  • Streeft niet naar het minimaliseren van verschillen (ook uniek kunnen zijn)
  • Management of inclusion
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wettelijk perspectief; procedurele of individuele rechtvaardigheid

A
  • Discriminatie
  • Anti-discriminatie wetten = grondwet
  • Verboden gronden voor discriminatie –> geslacht, etnische afkomst, handicap, seksualiteit, …
  • Directe en indirecte discriminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt discriminatie in?

A
  • Mensen verschillende behandelen op het werk o.b.v. irrelevante persoonskenmerken.
  • Gebaseerd op prestaties is geen discriminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is directe en indirecte discriminatie?

A
  • Directe discriminatie = gebaseerd op verboden gronden
  • Indirecte discriminatie = gebaseerd op criterium dat leidt tot systematische uitsluiting gebaseerd op verboden gronden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Cognitieve processen: social cognition theorie

A
  • Attributies
  • Stereotypen
  • Activatie stereotypen hangt af van ‘zichtbaarheid’/opvallendheid (salience) van een kenmerk –> stereotype threat
  • Sociale rol verwachtingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Social cognition theorie; attributies

A
  • Automatisch proces waardoor we betekenis toekennen aan een gebeurtenis
  • We trekken conclusies over de oorzaak van gedrag, zelfs als we de oorzaak zelf niet gezien hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Social cognition theorie; stereotypen

A
  • Sociaal gedeelde gedachtes over kenmerken van leden van een bepaalde sociale categorie
  • Helpt bij het effectief omgaan met informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Social cognition theorie; stereotype threat

A
  • Zo zal diegene zich wel gedragen
  • De ander verwacht dat hij zichzelf of die manier moet gedragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Social cognition theorie; sociale rol verwachtingen

A
  • Stereotype verwachtingen over hoe mensen uit een minderheidsgroep zijn en hoe ze zich horen te gedragen
  • Self-stereotyping
17
Q

Groepsprocessen; social identity theorie

A
  • Individuen baseren hun sociale identiteit op de groep(en) waaraan ze deelnemen (groepsidentificatie)
  • Leidt tot het behouden van een positief zelfbeeld
  • Groepsidentificatie leidt tot het maken van aannames over lidmaatschap –> sociale categorisatie
    –> ‘wij’ vs. ‘zij’ (in-group vs. out-group)
  • Vergelijkingen tussen in-group en out-group verklaart discriminatie
    –> Maximaliseren van verschillen met out-group
    –> Minimaliseren van verschillen met in-group
18
Q

Inclusie; Optimal distinctiveness theorie

A
  • Gebaseerd op het morele perspectief –> diversiteit is waardevol, geen probleem om op de lossen
  • Balans tussen groepsidentiteit en uniek zijn
  • Voor optimale prestaties en welzijn in organisaties; voorkom discriminatie en waardeer unieke kenmerken van personen (inclusie)