Hoorcollege week 4 Flashcards

(29 cards)

1
Q

Wat is een organisatie?

A

Een groep mensen die met elkaar verbonden zijn, een gezamenlijk doel nastreven en onderlinge afhankelijkheid en structuur kennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van een organisatie?

A

Doelgericht, structuur, verbondenheid, leiderschap, onderlinge afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kijkt het functionalistisch management perspectief naar een organisatie?

A

Organisaties zijn gestructureerde systemen gericht op het behalen van doelen zoals winst of educatie; IC = communicatie IN de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kijkt het functioneel-sociologisch perspectief naar een organisatie?

A

Organisaties functioneren als een lichaam met samenwerkende onderdelen; IC = communicatie IN de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat stelt het social constructivisme over organisaties?

A

Organisaties ontstaan door interactie: mensen geven betekenis aan structuren, rollen en regels via communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bedoelen Berger & Luckmann met ‘institutionalisering’?

A

Gedragspatronen worden door herhaling vanzelfsprekend, en krijgen vorm in regels, afspraken en normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zegt de Communicative Constitution of Organisations (COO)?

A

Organisaties bestaan door en dankzij communicatie tussen leden. Zonder communicatie geen organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekent de uitspraak: ‘Organisations come into existence, persist and are transformed in and through interconnected communication practices’?

A

Organisaties ontstaan, blijven bestaan en veranderen door communicatie (Schöneborn et al., 2018)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is ‘structure’ in de context van organisaties?

A

Alles was vastligt in de samenleving: regels, systemen, gewoontes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is ‘agency’?

A

De individuele vrijheid om eigenstandig te handelen, zelfs tegen de structuur in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zegt de structuurtheorie?

A

Structurr wordt niet opgelegd van buitenaf, maar gecreëerd en onderhouden door het handelen van mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de drie kernaspecten van strategische communicatie?

A

Leiderschap, cultuur en strategie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn kenmerken van transactioneel leiderschap?

A

Gericht op formele uitwisseling, hiërarchie en efficiëntie. Beperkt aandacht voor informele communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de kritiek op transactioneel leiderschap?

A

Negeert bredere interne communicatieprocessen en de rol van medewerkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is transformationeel leiderschap?

A

Richt zich op de motivatie, inspiratie en het gezamenlijk bereiken van doelen. Meer ruimte voor communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de kritiek op transformationeel leiderschap?

A

Negeert het medewerkersperspectief.

17
Q

Wat is Responsible Communication Leadership (RCL)?

A

Een stijl waarin leiderschap co-constructed is, en communicatie symmetrisch en ethisch verantwoord verloopt.

18
Q

Wat zijn kenmerken van RCL?

A

Transparantie, betrokkenheid bij besluitvorming, openstaan voor feedback.

19
Q

Wat is organisatiecultuur?

A

Een gedeelde en geleerde wereld van ervaringen, waarden, overtuigingen en gedragingen.

20
Q

Kan je cultuur top-down veranderen?

A

Nee, cultuur is een collectief proces en vergt betrokkenheid van alle leden.

21
Q

Wat illustreert de ‘Zwarte Piet-discussie’ over cultuurverandering?

A

Cultuurverandering kan langzaam en geruisloos verlopen, maar ook gepaard gaan met conflict en weerstand.

22
Q

Wat is een organisatie-strategie?

A

De koers die een organisatie wil volgen, inclusief hoe ze haar doelen bereikt in wisselwerking met de omgeving.

23
Q

Wat is het klassiek perspectief op strategie?

A

Strategie wordt bedacht door topmanagement, uitgevoerd door middenmanagement. Doel = winst.

24
Q

Wat is het modern perspectief op strategie?

A

Strategie ontstaat deels ‘bottom-up’, in samenwerking met stakeholders, inclusief medewerkers.

25
Waarom zijn medewerkers key stakeholders in strategie?
* Sterke identiteitsband * Financiële afhankelijkheid * Emotionele toewijding * Langdurige relatie
26
Wat zijn kenmerken van strategieontwikkeling?
* Gepland én emergent * Dynamisch proces * Beïnvloed door interne én externe factoren
27
Wat zijn onderdelen van strategie?
Visie, missie, doelen, positionering t.o.v. omgeving.
28
Wat is de Balanced Score Card?
Een strategisch managementinstrument met vier perspectieven: * Stakeholdertevredenheid * Financieel * Interne processen * Leer- en groeivermogen
29
Welke domeinen van BSC raken IC direct?
Interne processen en leervermogen van de organisatie.