HS 3 Taalverwerving Flashcards

(53 cards)

1
Q

Eerste taalverwerving

A

Het behaviorisme, nativisme, interactionele benadering en nieuw onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tweede taalverwerving

A

De interferentietheorie, de universalistische theorie, de interactionele benadering en tweetalige opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behaviorisme (over taal)

A

Kinderen leren taal door volwassenen te imiteren. Volgens deze leertheorie verloopt taalverwerving via imitatie, positieve feedback en conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nativisme (over taal)

A

De opvatting dat de menselijke geest over aangeboren kennis en vermogens beschikt waardoor kinderen bv. in staat zijn om zelf de structuur van een taal te doorgronden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Taalleervermogen

A

Iedere taalgebruiker is creatief: hij maakt zinnen vanuit zijn eigen creatieve vermogen. Daarom wordt deze benadering ook wel de creatieve constructietheorie genoemd (Denk aan LAD van Chomsky)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Language Acquisition Device (LAD)

A

Alle kinderen worden met een Language Acquisition Device geboren. Deze LAD zorgt ervoor dat zij elke taal kunnen leren waarmee zij in contact komen. (Chomsky, 1965)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Interactionele benadering

A

Kinderen leren taal door imitatie én hun aangeboren taalleervermogen, maar werkt alleen als kinderen veel interactie met hun omgeving hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Taalgroeimiddelen (Verhallen & Walst, 2011)

A

Wat een kind nodig heeft om hun taalvermogen te vergroten / verbeteren.
1) Taalaanbod
2) Taalruimte
3) Feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Taalaanbod (Een van de taalgroeimiddelen)

A

Ouders passen hun taalaanbod voortdurend (onbewust) aan. Ze gebruiken allerlei strategieën om hun taalgebruik te vereenvoudigen en af te stemmen op de individuele behoefte van het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Taalruimte (Een van de taalgroeimiddelen)

A

Ouders geven hun kinderen veel gelegenheid om taal te gebruiken in gesprekken (taalproductie). Ouders sluiten voortdurend op deze initiatieven aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Feedback (Een van de taalgroeimiddelen)

A

Ouders geven na deze gesprekken / discussies ten slotte zorgvuldig feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Concrete taalwaarnemingen generaliseren (Borensztajn, Zuidema en Bod)

A

Kinderen leren mits zij genoeg taal krijgen aangeboden, algemene patronen kenen in de taal die ze om zich heen horen (concrete taalwaarnemingen). Deze patronen kunnen ze dan op andere situaties toepassen (generaliseren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kritische periode

A

De periode tussen de geboorte en 7 jaar is een kritische periode waarin het menselijk brein sterk gericht is op het verwerven van taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stille periode

A

De periode waarin kinderen wel taal begrijpen maar nog niet produceren. Dit verschilt per kind. Bij Nederlands-lerende kinderen kan deze periode langer duren en op latere leeftijd voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Metalinguistisch bewustzijn

A

Het kind heeft impliciete kennis van taal en kan zich in communicatie met volwassenen bewust worden van de mogelijkheid te reflecteren op taal en taalgebruik en daarmee dit taalgebruik verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Simultane tweetaligheid

A

Wanneer ouders (bewust) kiezen om hun kind met 2 of meer talen op te voeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Interferentiefouten

A

Vroeger werd gedacht dat iemand een tweede taal leert door woorden en zinnen uit zijn moedertaal te vertalen in de tweede taal. De fouten die hierbij ontstaan door de verschillende taalregels tussen de twee talen heten: …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Universalistische theorie

A

Gebaseerd op de constatering dat kinderen die het Nederlands als tweede taal leren dezelfde soort fouten maken als Nederlandstalige kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Interactionele benadering

A

De nadruk wordt gelegd op het aanbod, de interactie en de feedback die ook voor het zo snel mogelijk leren van Nederlands als tweede taal nodig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Successieve tweetaligheid

A

Tweedetaalleerders beginnen vaak pas op de basisschool met het leren van Nederlands en dat is eigenlijk te laat. Ze krijgen hierdoor een grote taalachterstand die moeilijk in te halen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Ontwikkeling van taalcomponenten (3)

A

Taalvorm: Fonologische, morfologische, syntactische
Taalinhoud: Lexicale, semantische
Taalgebruik: Pragmatische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

In de eerste fase van hun taalverwering (als baby) luisteren kinderen vooral naar het taalaanbod van de omgeving zonder dat ze zelf spreken. Wat kunnen ze nog meer?

A

Ze kunnen al snel het onderscheid maken tussen en reageren op de verschillende klanken die ze horen.

23
Q

Tot 7 maanden experimenteren baby’s met alle mogelijke klanken. Ze zijn hier bezig met…?

A

Het fonologische component van taal

24
Q

Het herhalen van (bekende) klankenreeksen noemen we…?

25
Tijdens het leren van de regel van het meervoud maken van een woord door er een /s/ achter te plakken, maken jonge kinderen vaak dezelfde soort fouten. Hoe heet dit?
Overgeneralisatie (Je gebruikt een taalregel die je ergens voor gebruikt ook voor andere woorden)
25
Wanneer kinderen bezig zijn met het verwerven van de regels voor de vorming van woorden heet dit...?
Het morfologisch component van taal
26
Voordat het kind een woord actief gebruikt, heeft zij de betekenis al geleerd en kan het kind het woord al begrijpen. Dit heet...?
Het semantische component van taal
27
Is de passieve / receptieve woordenschat groter of kleiner dan de actieve / productieve woordenschat?
De passieve / receptieve woordenschat is groter. Een lerend kind kent veel meer woorden dan dat ze werkelijk kunnen gebruiken
28
Passieve / receptieve woordenschat
De woorden die een kind wel begrijpt, maar nog niet zelf gebruikt
29
Actieve / productieve woordenschat
De woorden die het kind spreekt
30
Nieuwe woorden worden niet alleen gekoppeld aan de klank en betekenis. Wat gebeurd er nog meer?
De nieuwe woorden worden ook gelijk gecatalogiseerd. Het word in het passende semantisch veld geplaatst.
31
De 4 fasen in de eerstetaalverwerving
1) Prelinguale / preverbale periode 2) Vroeglinguale periode 3) Differentiefase 4) Voltooiingsfase
32
Prelinguale / preverbale periode
De eerste periode waarin eigenlijk nog geen sprake is van echte taal. Het kan worden onderverdeeld in 4 fasen: 1) Huilen (0 - 6 weken) 2) Vocaliseren (6 - 20 weken) 3) Vocaal spel (4 - 6 maanden) 4) Brabbelen (7+ maanden)
33
Vroeglinguale periode
Vanaf ong. 1 jaar waarin het kind begint te spreken.
34
Symboolbewustzijn
Wanneer een kind ontdekt dat een woord bij een ding of persoon hoort.
35
Differentiefase
Verwijst naar het feit dat het kind zijn taalkennis gaat verfijnen. In deze periode gaan kinderen fouten maken die het gevolg zijn van overgeneralisatie
36
Voltooiingsfase
Van ongeveer 5 tot 9 jaar worden de componenten van de grammatica verder ontwikkeld. Dit is tevens de periode waarin de school een grote bijdrage levert aan de taalontwikkeling
37
Klanken: Fonologische component in de eerstetaalverwerving
Huilen: het kind ontwikkelt in het huilen al snel variate / brengt daarmee de eerste communicatie met zijn omgeving tot stand / ouder weet per huil wat er is Vocaliseren: Eenvoudige klanken / meestal tussen de /u/ en de /a/ Vocaal spel: Kinderen gaan meer variatie in de geluiden aanbrengen / ze experimenteren met mondstanden Brabbelen: Naast klinkers treden nu ook medeklinkers op
38
Klanken: Fonologische component in de tweedetaalverwerving
* De stroom van klanken uit de Nederlandse taal moeten ze leren kennen. * Ze zijn al symboolbewust en zullen de klanken meteen omzetten naar woorden. Ze herhalen de prelinguale fase niet * Soms moeten ze Nederlandse klanken oefenen, omdat deze niet in de moedertaal voorkomen.
39
Betekenis van woorden: lexicale en semantische component in de eerstetaalverwerving
* Produceren van de eerste woorden rond het eerste jaar. Dit noem je labelen * Vlug daarna gaan kinderen categoriseren * Rond het derde jaar is de opname van nieuwe woorden het grootst * Zo bouwen kinderen netwerken op * Labelen, categoriseren en netwerkopbouw zijn drie belangrijke principes in de woordenschatdidactiek * Letterlijk vs figuurlijk
40
Betekenis van woorden: lexicale en semantische component in de tweedetaalverwerving
* Gemiddeld begrijpt een 5-jarige (2de TV) 1300 woorden in het Nederlandse en gebruikt hij er 1100. Dat is een gigantische achterstand op het 1ste TV kind. * Onderscheid tussen letterlijk en figuurlijk blijft moeilijk in het Nederlands
41
Vervoegingen en verbuigingen: morfologische component in de eerstetaalverwerving
* Aanvankelijk leren kinderen inhoudswoorden, veelal zelfstandige naamwoorden om voorwerpen te labelen en werkwoorden om handelingen te duiden * Als een kind ong. 50 woorden kent, gaat het functiewoorden gebruiken * In de periode van 1,5 - 5 jaar zijn kinderen druk bezig met het ontwikkelen van regels die tot deze morfologische component horen * Veel kinderen bedenken in deze aanloopfase zelf nog een extra hulpwerkwoord: DOEN.
42
Vervoegingen en verbuigingen: morfologische component in de tweedetaalverwerving
* Als een 7-jarige leerling zegt: "Ik heb geloopt" begint zij het systeem van het Nederlands te begrijpen en is er een sprong in de taalontwikkeling gemaakt
43
Zinsbouw: syntactisch component in de eerstetaalverwerving
1 - 1,5 jaar: de fase van de eenwoordzin (Bal!) Tot 2,5 jaar: de fase van de tweewoordzin (Mila bal!) 2,5+ jaar: de fase van de meervoudzin (Mila bal spelen!)
44
Zinsbouw: syntactisch component in de tweedetaalverwerving
* Opbouw aan aantal woorden in de zin * Ze maken nog regelmatig interferentiefouten
45
Structuur van teksten: tekstuele component in de eerstetaalverwerving
* Kinderen leren geleidelijk de regels en ontwikkelen die betrekking hebben op gesproken en geschreven teksten
46
Structuur van teksten: tekstuele component in de tweedetaalverwerving
* De grootte van de woordenschat is een probleem * Verhalen kunnen korter, maar omdat ze niet goed over de basiswoorden beschikken duurt het langer om te praten
47
Gebruiksregels: pragmatische component in de eerstetaalverwerving
* Het kind weet de juiste spreekvorm te kiezen / het beleefd van familiair taalgebruik te onderscheiden / vaste formules hanteren * Ze leren dat sommige mensen met u worden aangesproken * Soms moet je iets zeggen, maar soms is het beter om niks te zeggen
48
Gebruiksregels: pragmatische component in de tweedetaalverwerving
* Deze kinderen leren deze regels ook, alleen moeten ze behalve hun eigen cultuur, maar ook de nieuwe aanleren
49
Bij het leren van een taal spelen ook verschillende individuele factoren een rol (4 factoren)
* Intelligentie: bepaalt het gemak waarmee kinderen kennis van de buitenwereld tot zich nemen en daaraan woorden koppelen * Taalgevoel: wordt onder andere zichtbaar in het omgaan met taalgrapjes en moppen * Motivatie: om een taal te leren * Sociaal-emotionele ontwikkeling: is het kind evenwichtig en ook gericht op zijn omgeving?
50
Omgevingsfactoren
* Taalaanbod thuis: wordt er thuis veel of weinig voorgelezen, gaan ze veel naar musea of theater? * Samenstelling gezin: bestaat het gezin thuis uit veel volwassenen of zijn er ook (oudere) kinderen die met het kind communiceren? * Taalruimte thuis: de mate waarin kinderen ruimte krijgen om te praten en gesprekken te voeren
51
Vroegschriftelijk taalaanbod thuis
* Tweedimensionale afbeelding: het kind leert begrijpen wat afbeeldingen zijn doordat in schriftelijk taalaanbod voorwerpen worden genoemd * Gevarieerder taal- en woordgebruik: de taal die kinderboeken schrijvers hanteren, zal op verschillende manieren anders zijn dan de taal die de ouders gebruiken * Contact met andere werkelijkheden: kinderen zien dat een boek verwijst naar een andere werkelijkheid
52
Hoe leren kinderen lezen en schrijven op school?
* Taalonderwijs via taalmethodes met oefeningen * Voorlezen van boeken / verhalen / teksten