HS 2 Taal Flashcards

(45 cards)

1
Q

Gesproken taal

A

Dit kun je horen en uitspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ongesproken taal

A

Dit kun je zien en schrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Receptieve processen

A

Betekenis geven aan klanken of tekens tijdens het luisteren of lezen (heet?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Productieve processen

A

Klanken of tekens produceren tijdens het spreken of schrijven (heet?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Productief vs receptief schema

A

Mondeling + Productief = Spreken
Mondeling + Receptief = Luisteren
Schriftelijk + Productief = Schrijven
Schriftelijk + Receptief = Lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geletterdheid

A

Ontluikende geletterdheid (0-4 jaar)
Beginnende geletterdheid (groep 1 t/m 3)
Gevordende geletterdheid (groep 4 t/m 8)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Functies van taal

A

Middel tot communicatie
Middel om greep te krijgen op de werkelijkheid
Middel tot expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Concept

A

Het beeld dat je in je hoofd verzamel bij het horen van een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Label

A

Het woord / de naam die je geeft aan een object dat je ziet. … kan voor iedereen anders zijn door taal of dialect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Concrete woorden

A

Hier kun je je zintuigen gebruiken om … (datgene waarnaar het woord verwijst) te zien, te horen, te ruiken, te proeven of te voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Abstracte woorden

A

Bij … heb je geen directe zintuiglijke ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Letterlijk

A

Met je woorden precies zeggen wat je bedoelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Figuurlijk

A

Met je woorden niet precies zeggen wat je bedoelt. Vaak gebruikt als overdrijving of spreekwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Denotatie

A

De formele betekenis van het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Connotatie

A

De persoonlijke gevoelswaarde dat iemand heeft bij een woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een Polysemie

A

Hetzelfde woord heeft in verschillende contexten een iets andere betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Een Homoniem

A

Woorden die dezelfde klank hebben en dezelfde schriftelijke weergave, maar een geheel andere betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een Synoniem

A

Woorden die (ongeveer) dezelfde betekenis hebben, maar andere klanken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een Antoniem

A

Woorden die elkaars tegengestelde zijn

20
Q

Een Hyperoniem

A

Een koepelwoord wat een verzameling woorden aanduidt

21
Q

Een Hyponiem

A

Een woord dat onderdeel is van een verzameling

22
Q

In de zin: “Ik eet want ik heb honger,” wat voor een woord is “eet”?

A

Een inhoudswoord

23
Q

In de zin: “Ik eet want ik heb honger,” wat voor een woord is “want”?

A

Een functiewoord

24
Q

Een inhoudswoord

A

Je kunt de betekenis opzoeken in een woordenboek

25
Een functiewoord
Het geeft de lezer / luisteraar informatie over de zin, maar heeft geen directe betekenis
26
In de zin: "Ik eet want ik heb honger," wat voor een woord is "honger"?
Een inhoudswoord
27
Vaktaalwoorden
Vakterminologie die in vak lessen zoals aardrijkskunde, geschiedenis, rekenen en biologie wordt gebruikt (geleedpotigen, staartdeling enz)
28
Schooltaalwoorden
Woorden die specifiek in onderwijssituaties worden gebruikt (uitrekenen, invullen enz)
29
Signaalwoorden
Woorden die de lezer informatie verschaffen over de taal- en denkrelaties in een tekst
30
De 7 systemen van taal
1) Fonologie 2) Morfologie 3) Semantiek 4) Syntaxis 5) Tekst linguïstiek 6) Pragmatiek 7) Orthografie
31
Fonologie
Spraakklanken of fonemen ( /r/ /ie/ /p/ )
32
Morfologie
Vormleer van woorden (woordsoorten, morfemen, samenstellingen, afleidingen en uitgangen)
33
Semantiek
Betekenis van woorden en zinnen
34
Syntaxis
Zinsbouw + grammatica
35
Tekst linguïstiek
Tekstopbouw en soorten teksten
36
Pragmatiek
Gebruiksregels
37
Orthografie
Spellingsregels
38
Een Foneem
Een verzameling klanken die allemaal dezelfde betekenisonderscheidende functie hebben. Het is een klank die betekenisverschil tussen woorden veroorzaakt
39
Een Grafeem
De kleinste eenheid bij lezen of schrijven
40
Een Morfeem
De kleinste betekenisdragende delen van taal
41
Een vrij morfeem
Een ... dat alleenstaand ook een betekenis draagt
42
Een gebonden morfeem
Woorddelen die niet zelfstandig als woord kunnen voorkomen
43
Afleidingen
Woorden die bestaan uit een woord met een affix
44
Prefix
Als de affix voor het woord staat
45
Suffix
Als de affix achter het woord staat