HS 4 Mondelinge taalverwerking Flashcards

(54 cards)

1
Q

Mondelinge taalvaardigheid bestaat uit? (3 vaardigheden)

A
  • Luistervaardigheid
  • Spreekvaardigheid
  • Gespreksvaardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Luistervaardigheid

A

Wanneer de luisteraar in staat is wat hij hoort te begrijpen, te interpreteren en te integreren in de eigen kennis of om te zetten in handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Passief luisteren betekent?

A

Passief luisteren is wanneer de luisteraar de spreker geen signalen hoeft door te geven. Bv. Een student in een volle college zaal met een docent die iets verteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Actief luisteren betekent?

A

Actief luisteren is wanneer de luisteraar op actieve wijze laat merken dat zij luistert bv. door te knikken, hummen, oogcontact te houden of vragen te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Spreekvaardigheid

A
  • De juiste klank produceren. het gaat hierbij om de spreektechniek. Een goede uitspraak, articulatie, begrijpelijke intonatie.
  • Weten welke klankenreeks bij welke betekenis hoort
  • Weten waar je de woorden in de zin moet plaatsen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mondeling presenteren

A

Het vertellen van een (mooi) logisch verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gespreksvaardigheid

A

De mate waarin iemand een gesprek kan voeren door voortdurend te wisselen tussen spreken en luisteren. Non-verbale communicatie is ook belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cummins (1979) spreekt over…?

A

Cognitief Academisch Taalgebruik (CAT) en Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cognitief Academisch Taalgebruik (CAT)

A

Woorden waarbij de context abstracter is of zich buiten de leefomgeving van het kind bevindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dagelijks Algemeen Taalgebruik (DAT)

A

Woorden die een kind (bijna) dagelijks in zijn of haar leefomgeving hoort of gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Mondelinge taalonderdelen (Cognitief niet veeleisend en ingebed in context)

A

*Kennismaking
* Gesprekken over weer
* Gebeurtenissen uit het eigen leven vertellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mondelinge taalonderdelen (Cognitief niet veeleisend en zonder context)

A
  • Kinderrijmen opzeggen
  • Luisteren naar een verhaal
  • Verhalen van een ander navertellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mondelinge taalonderdelen (Cognitief veeleisend en ingebed in context)

A
  • Instructies geven voor een taak
  • Rollenspel
  • Oplossingen zoeken
  • Uitleggen en verklaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mondelinge taalonderdelen (Cognitief veeleisend en zonder context)

A
  • Luisteren naar nieuws
  • Discussiëren over de inhoud van een boek
  • Reflecteren op gevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kerndoelen mondelinge taal

A

1) De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren die informatie, mondeling of schriftelijk gestructureerd weer te geven.
2) Leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van info, het instrueren en bij het discussiëren.
3) Leerlingen leren informatie te beoordelen in discussies en in een gesprek dat informatief of opiniërend vna karakter is en leren met argumenten te reageren
(10) 4) De leerlingen leren bij de doelen onder ‘mondeling taalonderwijs’ en ‘schriftelijk taalonderwijs’ strategieën te herkennen, verwoorden, gebruiken en te beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leerlijn vs Leerstoflijn

A

Leerlijn: Een beredeneerde opbouw van tussendoelen en inhouden naar een einddoel
Leerstoflijn: Helpen om inhouden te kiezen waarmee je toewerkt naar de referentieniveaus van taal. Elke leerstoflijn geeft je inzicht per domein in het gewenste beheersingsniveau eind groep 8.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat een leerkracht zou moeten inzetten om de mondelinge taalontwikkeling van leerlingen te stimuleren:

A
  • Taalaanbod
  • Taalruimte
  • Feedback
  • Taalstimulering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Optimaal taalaanbod is:

A
  • Correct: Het is grammaticaal juist en de uitspraak is correct
  • Begrijpelijk: Het niveau van het taalaanbod is aangepast aan wat de leerlingen aankunnen
  • Rijk: Leerkrachten moeten niet bang zijn om voor leerlingen nieuwe en moeilijke woorden en zinsconstructies te gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Optimaal taalruimte is:

A

Kinderen leren taal vooral door interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De 2 manieren van feedback geven

A

*Taalontwikkelingsgericht feedback = taalgebruik
* Interactiefeedback = gesprekspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

2 soorten Taalontwikkelingsgericht feedback

A
  • Gericht op de inhoud = Het is belangrijk dat de leerkracht probeert de essentie te begrijpen van wat er is gezegd en daarop inhoudelijk reageert.
  • Gericht op de vorm = De vorm wordt door de leerkracht waargenomen vooral als deze niet correct is. De leerkracht reageert daar taalontwikkeld op: niet corrigerend maar modelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Interachtiefeedback

A

De leerkracht geeft feedback op de manier waarop leerlingen in gesprek zijn door gesprekspatronen te noemen.

23
Q

Waarvoor gebruiken we sociale taalfuncties?

A

Zodat we gericht met anderen in contact kunnen komen

24
Q

De 4 sociale functies van taal

A
  • Zelfhandhaving = “Ik wil limonade”, “Kijk eens wat ik kan!”, “Dat is van mij!”
  • Sturen van anderen = “En toen was jij de agent” , “Nu moet jij wat zeggen”
  • Zelfsturing = “En nu zet ik er nog een blokje op”, “Eerst moet ik de pop vinden”
  • Structurering = “Mag ik nu?”, “Nu ben ik!”, “Wil jij nu?”
25
Conceptualiseren
Taal wordt gebruikt om de werkelijkheid uit te drukken
26
De 5 cognitieve functies van taal
* Rapporteren = Het benoemen of labelen van voorwerpen of gebeurtenissen * Beschrijven = Uitgebreider rapporteren, iets vertellen vanuit het verleden of de toekomst * Redeneren = Er worden beargumenteerde verbanden gelegd. Je verwoordt bv. waarom iets mogelijk is. * Projecteren = Kinderen gaan taal gebruiken om zich te verplaatsen in een ander persoon. * Reflecteren = Kinderen kunnen hun eigen denkprocessen onder woorden brengen en vertellen hoe ze iets hebben aangepakt.
27
Vragen ingedeeld naar het doel waarmee ze gesteld worden
* Controlevragen * Reproductievragen * Oplossingsgerichte vragen * Meningsvragen * Evaluatievragen * Alsof-vragen * Diagnostische vragen
28
Controlevragen
Bedoeld om na te gaan of de leerstof of opdracht begrepen is (rapporteren)
29
Reproductievragen
Bedoeld om de leerling een deel van het vertelde zelf te verwoorden (rapporteren)
30
Oplossingsgerichte vragen
Bedoeld om de leerling richting te geven naar het zoeken naar een oplossing (redeneren)
31
Meningsvragen
Bedoeld om leerlingen te stimuleren hun eigen mening te verwoorden en te voorzien van argumenten (redeneren)
32
Evaluatievragen
Bedoeld om te achterhalen wat de leerling al weet of kan , maar ook om zelfevaluatie bij kinderen te bevorderen (redeneren)
33
Alsof-vragen
Om leerlingen zich te laten verplaatsen in een ander persoon (projecteren)
34
Diagnostische vragen
Om de ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen (reflecteren)
35
Vragen kunnen ingedeeld worden naar vorm (2 vormen)
Gesloten vragen en open vragen
36
Gesloten vragen
Er is maar 1 correct antwoord. Voorbeelden: * Ja-nee vragen * Reproductievragen met keuze * Reproductievragen zonder keuze * Definitievragen
37
Open vragen
Het goede antwoord staat niet bij voorbaat vast / of is een mening waar geen goed of fout is.
38
Klassengesprek
Alle gesprekken die klassikaal worden gehouden
39
Voordeel / nadeel van een klassengesprek
Voordeel: Het bevorderd het groepsgevoel in de klas en is goed voor les evaluaties Nadeel: Het is tijdrovend, niet iedereen kan altijd aan de beurt komen, het gaat vaak over gebeurtenissen die kortgeleden hebben plaatsgenomen, kinderen gaan niet werkelijk in gesprek met elkaar
40
Intentioneel taalonderwijs
Waar mondeling taalonderwijs het eerste doel is van een activiteit.
41
Hoe maak je mondeling taalonderwijs het hoofddoel van een les?
Gesprekken voeren * Deelnemen aan discussies en overleg * Informatie uitwisselen Luisteren * Luisteren naar instructies * Luisteren naar radio en tv en gesproken tekst online * Luisteren als lid van een livepubliek Spreken * Monoloog
42
Luisterdoel (luisteren om...) *Woordelijk te herhalen *Leren / mening herzien *Gerichte informatie vinden
Luisterstrategie *Reproductief luisteren *Herstructurerend luisteren *Gericht luisteren
43
Luisterdoel (luisteren om...) *Vervolgens een handeling te kunnen uitvoeren *De rode draad uit een tekst te kunnen halen *Ook details in een tekst kunnen volgen
Luisterstrategie *Handelend luisteren *Globaal luisteren *Intensief luisteren
44
Luisterdoel (luisteren om...) *Feedback te kunnen geven op de inhoud *Jezelf te kunnen verplaatsen in een ander (personage)
Luisterstrategie *Kritisch luisteren *Empatisch luisteren
45
Spreekdoel (spreken om...) *De ander te vermaken *De ander te informeren *Jezelf uit te drukken
Spreekmanieren *Vertellen *Informeren *Uiten
46
Spreekdoel (spreken om...) *De ander instructie te geven *De ander te overtuigen *Afspraak / wederzijds begrip
Spreekmanieren *Instrueren *Betogen *Overleggen
47
Spreekdoel (spreken om...) *Contact te maken *Informatie te krijgen
Spreekmanieren *Afstemmen *Interviewen
48
Taalspelletjes (het jonge kind)
Technisch luisteren * Pak een knuffel die rijmt op slaap / moe * Knuffel dat begint met /aa/ of /k/ * Knuffel fluisteren in in oor en leerling pakt die Begrijpend luisteren * Pak een dier met een lange staart, die aan bomen slingert * Het is een huisdier, zegt miauw, houdt van vis * Loop naar de mand, pak de beer en geef aan KIM Kritisch luisteren *Zeg 'ja als het waar is, 'nee' als het niet waar is
49
Wat doe je leerkracht voor het jonge kind met taal?
*Zorg voor verbinding *Neem alle leerlingen serieus *Streef heldere doelen na *Zet de taalgroeimiddelen bewust in *Spelsituaties *Gebruik materialen
50
Wat doe je leerkracht voor het oudere kind met taal?
*Werk doelgericht aan taaltaken en vaardigheden *Gebruik een duidelijke kapstok *Hanteer een herkenbaar lesmodel *Bied strategieën aan
51
3 manieren om ontwikkeling, voortgang en prestaties van mondelinge taalvaardigheid te evalueren?
*Toetsen *Observaties *Portfolio's
52
Sommige leerlingen zijn minder in staat of geneigd om...
*Langere, grammaticaal complexere zinnen te vormen *Taal te gebruiken voor het terughalen van ervaringen *Te redeneren over gebeurtenissen *Zich een voorstelling maken bij toekomstige gebeurtenissen *Zich in te leven in en te anticiperen op gevoelens van anderen *Te fantaseren.
53
De volgende 6 kenmerken van hoogbegaafde kinderen zijn van invloed op hun mondelinge taalvaardigheid:
*Zeer goed geheugen en kunnen gebruik maken van eerder geleerde informatie *Begrijpen en gebruiken op jonge leeftijd alle taal denkfuncties *Maken grote denksprongen die anderen (ook volwassenen) vaak begrijpen *Op taalgebied een grote woordenschat en vertonen een zeer goed en adequaat woordgebruik *Laten vaak originele en creatieve ideeën en/of oplossingen zien *Maken onverwachte zijsprongen en hebben grote verbeeldingskracht
54
Wat kan de school doen om hoogbegaafde kinderen tegemoet te komen?
* Geef ze de ruimte hun kennis te delen met andere leerlingen * Filosofielessen bieden mogelijkheid om hun kwaliteiten in te zetten * Ze moeten reflecteren op hun eigen taalgebruik * Laat ze een andere taal erbij leren