kraakbeen Flashcards

1
Q

kraakbeen
wat, samenstelling

A

= schokdemper zodat botten niet beschadigd worden

= kraakbeencellen en extracellulaire kraakbeenmatrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stevigheid van de matrix valt te wijten aan:

A
  • in grondsubstantie zijn zeer grote aggregaten van proteoglycanen aanwezig = lineair hyaluronzuur waar proteoglycanen gebonden zijn via verbindingseiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bindweefselvezels bestaan uit

A

= meeste collageen type II en elastische vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

veerkracht van de kraakbeenmatrix

A

= 75% vd weefselvloeistof
= gebonden aan glycosaminoglycanen
= weefselvloeistof is belangrijk voor diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kraakbeenmatrix eigenschappen

A

= niet verkalkt
= relatief stevig
-> lacunes = onvolledig bij chondroblasten
-> voedingsstoffen en afvalstoffn kunnen kraakbeencellen bereiken via diffusie door weefselvloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

chondroblasten

A

= kraakbeencellen
-> maken zeer actief extracellulaire matrix aan
-> zetten matrixcomponenten rondom zichzelf af

  • uitgebreid GA en RER
  • in gevormd kraakbeen = periferie van kraakbeenstuk = kunnen bijdragen aan diktegroei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

chondrocyten

A

= chondroblasten wanneer ze zichzelf volledig hebben ingesloten met matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

chondrocyten kunnen delen en herdelen

A
  • dochtercellen kunnen we terugvinden in isogene groepjes omdat de gevormde cellen niet doorheen de matrix kunnen migreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kraakbeen (aanvoer en afvoer)

A

= geen bloedvaten of lymfevaten
-> volledig afhankelijk vd omgeving voor aanvoer en afvoer
-> kapsel van dicht bindweefsel = perichondrium = bevat wel bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diffusie?

A

voedingsstoffen diffunderen dan vanuit de bloedbaan doorheen bindweefsel en doorheen kraakbeenstukjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

perichondrium?

A
  • belangrijk voor groei van het kraakbeenstuk
  • stevige buitenste vezelrijke laag, tegen het gevormde kraakbeen aan gelegen chondrogene laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

gewrichtskraakbeen?

A

= hyalien kraakbeen dat gewrichtsoppervlakken aflijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kraakbeen kan degenereren?

A

door langdurige immobilisatie tgv botbreuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

chondrificatiecentrum

A

= kraakbeen ontstaat doordat mesenchymcellen ophopen op een specifieke plaats
-> mesenchymcellen differentiëren tot chondroblasten
-> kraakbeenmatrix rondom zichzelf aanleggen
-> chondroblasten wijken uiteen
-> chondrocyten in lacunes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kraakbeen kan op 2 verschillende manieren in grootte toenemen?

A

-interstitiële groei
- apositionele groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

interstitiële groei

A

= deling van chondrocyten in kraakbeenstuk -> afzetting van matrix

17
Q

apositionele groei

A

= chondroblasten zetten kraakbeenmatrix af aan de buitenste rand van een kraakbeenstukje = we krijgen chondrocyten

18
Q

verkalking van kraakbeenmatrix
volwassenen vs jonge adulten

A

volwassenen:
- verkalking = beschadiging van kraakbeen
- in verkalkt kraakbeen kan geen diffusie optreden
- kraakbeencellen sterven af

jonge adulten:
- regeneratie via interstitiële groei
- mogelijk bij jonge adulten vanuit perichondrium
- kraakbeen wordt vervangen door bindweefsel

19
Q

indeling van kraakbeentypen

A
  • hyalien kraakbeen
  • elastisch kraakbeen
  • vezelig kraakbeen
20
Q

hyalien kraakbeen

A
  • matrix = type II collageen ingebed in grondsubstantie
  • meest voorkomende kraakbeentype in lichaam
  • te vinden als tijdelijk skelet, kraakbeenringen en gewrichtskraakbeen
21
Q

elastisch kraakbeen

A
  • structuur die stevig is en bijzonder buigbaar
  • in de kraakbeenmatrix = collageen type II fibrillen en zeer elastische bindweefselvezels
22
Q

vezelig kraakbeen

A
  • sterk, duurzaam en bestand tegen grote trekkrachten
  • stevig collageen type I vezels
  • type I collageenvezels = parallelle bundels = richting bepalen waarin chondrocyten zich oriënteren
  • isogene groepjes vinden we in rijtjes parallel aan collageenbundels
  • vezelig kraakbeen in tussenwervelschijven = annulus fibrosus rondom nucleus pulposus
  • bij toenemende ouderdom = tussenwervelschijf bestaat uit kraakbeen