La gastronomie Flashcards
(189 cards)
le petit-déjeuner
het ontbijt
les repas
de maaltijden
le déjeuner / le lunch
het middagmaal, de lunch
de bruch
de bruch
le dîner / le souper
het avondmaal
l’apéritif
het aperitief
les amuse-bouche / les amuse-geule / les zakouskis
de hapjes
l’entrée
het voorgerecht
la soupe / le potage
de soep
le plat (principal)
het (hoofd-) gerecht
le déssert
het dessert
cuisiner / faire la cuisine
koken
préparer les repas
de maaltijden klaarmaken
éplucher
schillen
rincer les fruit et les légumes
het fruit en de groenten afspoelen
couper
snijden, hakken
émincer
fijnhakken
cuire les aliments
het voedsel koken
cuire un steak
een biefstuk bakken
mélanger
mengen
remuer
roeren
les utensils de cuisine
het keukengerei
les couverts
het bestek
un couteau
een mes