Les mots de la classe Flashcards
(93 cards)
1
Q
un professeur
un / une prof
A
een leerkracht
2
Q
un / une élève
A
een leerling
3
Q
le bureau
A
het bureau
4
Q
le banc
A
de bank
de tafel
5
Q
la chaise
A
de stoel
6
Q
l’armoire
A
de kast
7
Q
l’étagère
A
het boekenrek
8
Q
le tableau d’affichage
A
het prikbord
9
Q
le portemanteau
A
de kapstok
10
Q
le rideau / les rideaux
A
het gordijn / de gordijnen
11
Q
l’horloge
A
de klok
12
Q
le tableau blanc
A
het whiteboard
13
Q
le marquer
A
de stift
14
Q
l’effaceur
A
de wisser
15
Q
la fenêtre / les fenêtres
A
het raam / de ramen
16
Q
effacer le tableau
A
het bord wissen
17
Q
la corbeille à papier
A
de papiermand
18
Q
la poubelle
A
de vuilbak
19
Q
l’ordinateur
A
de computer
20
Q
le clavier
A
het toetsenbord
21
Q
la souris
A
de muis
22
Q
le projecteur
A
de projector
23
Q
l’écran
A
het scherm
24
Q
les haut-parleurs
A
de luidsprekers
25
le tableau interactif
het smartboard
26
la tablette
de tablet
27
le smartphone
de smartphone
28
le local informatique
le local ordinateur
het computerlokaal
29
le livre
het boek
30
le manuel (numérique)
het (digitaal) handboek
31
la cahier
het schrift
32
le bloc de feuilles
de cursusblok
33
l'agenda
de agenda
34
le classeur
de ringmap
35
la farde
de map
36
la calculatrice
het rekentoestel
37
la clé USB
de USB stick
38
le sac à dos
de rugzak
39
la trousse / le plumier
de pennenzak
40
le crayon (de couleur)
het (kleur-) potlood
41
la gomme
de gom
42
le taille-crayon
de (potlood-) slijper
43
le stylo / le bic
de pen / de bic
44
la cartouche
de vulling, het buisje
45
l'effaceur
de inktuitwisser
46
le tipp-ex
de tipp-ex
47
le feutre / le marqueur
de stift
48
le fluo / le surligneur
de fluostift
49
fluoter / surligner
aanduiden met fluo
50
la règle / la latte
de lat
51
l'équerre
de geodriehoek
52
le compas
de passer
53
les ciseaux
de schaar
54
le bâton / la tube de colle
de lijm (-tube/-stift)
55
le ruban adhésif / le ruban scotch / le papier collant
de plakband
56
l'agrafeuse
de nietjesmachine
57
l'agrafe
het nietje
58
agrafer
nieten
59
la perforatrice
de perforator
60
le trombone
de paperclip
61
barrer
doorstrepen
62
souligner
onderlijnen
63
épeler
spellen
64
cocher
aankruisen
65
compléter
aanvullen
66
relier / associer
verbinden
67
lire
lezen
68
travailler
werken
69
l'imprimante
de printer
70
l'encre
de inkt
71
le casier
de locker
72
chaud
warm
73
froid
koud
74
ouvrir
openen
75
fermer
sluiten
76
allumer
aanzetten, aandoen
77
éteindre
uitzetten, uitdoen
78
un mouchoir
een zakdoek
79
parler
spreken
80
corriger
verbeteren
81
rendre / remettre
afgeven
82
distribuer
uitdelen
83
ramasser
ophalen
84
terminer / finir
klaar
85
envoyer
versturen
86
télécharger
downloaden
87
le dossier
het dossier
88
enregistrer
opslaan
89
le fichier
het bestand
90
en ligne
online
91
partager
delen
92
en présentiel
face-to-face
93
à distance
afstandsonderwijs
