Laudon Hoofdstuk 3 Flashcards

(23 cards)

1
Q

Agenttheorie

A

Economische theorie die de onderneming ziet als een web van contracten tussen individuen met eigen belangen, die supervisie en management nodig hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bedrijfsecosysteem

A

Zwak gekoppelde, maar onafhankelijke netwerken van leveranciers, distributeurs, uitzendbureaus, transportdiensten en technologieproducenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benchmarking

A

Het opstellen van strikte standaarden voor producten, diensten of activiteiten en het vergelijken van de prestaties van de organisatie met deze standaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Best practices

A

De door een specifieke organisatie of branche ontwikkelde, meest succesvolle oplossingen of probleemoplossende methoden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Concurrentiekrachtenmodel

A

Model van Porter dat wordt gebruikt om de interactie van een organisatie en haar omgeving te beschrijven, vooral de bedreigingen en mogelijkheden, die van invloed zijn op de strategie en concurrentie positie van een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Efficiënt klantresponssysteem

A

Systeem dat direct een link legt tussen het gedrag van de klant en distributie, productie en supply chains.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kerncompetentie

A

Activiteit waarin een onderneming uitmunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mass customization

A

Het vermogen om individueel op maat gemaakte producten of diensten aan te bieden met dezelfde middelen als massaproductie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Netwerkeconomie

A

Model van strategische systemen op bedrijfstakniveau dat gebaseerd is op het concept van een netwerk waar het toevoegen van een nieuwe deelnemer geen marginale kosten meebrengt, maar wel in grotere marginale winsten kan resulteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ondersteunende activiteiten

A

Activiteiten die de uitvoering van primaire activiteiten mogelijk maken. Bestaan uit de organisatorische infrastructuur, personeelszaken, technologie en acquisitie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Organisatie

A

Een stabiele, formele, sociale structuur die middelen uit de omgeving verwerkt en hiervan output produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Overstapkosten

A

De kosten voor de klant of onderneming, in verloren tijd, geld of middelen, wanneer ze overstappen van de ene leverancier of het ene systeem naar een concurrent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Primaire activiteiten

A

Activiteiten die direct te maken hebben met de productie en distributie van de producten en diensten van de onderneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Productdifferentiatie

A

Concurrentiestrategie om merk loyaliteit op te bouwen door nieuwe en unieke producten en diensten te ontwikkelen die niet eenvoudig door concurrenten gekopieerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Reikwijdte van een onderneming

A

Maateenheid voor het aantal mensen waarmee een onderneming kan communiceren en het aantal producten dat de onderneming die mensen kan bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Routines

A

Nauwkeurige regels, procedures en gebruiken die zijn ontwikkeld om vrijwel alle mogelijke situaties aan te kunnen.

17
Q

Strategische Informatiesystemen

A

Informatiesysteem dat de doelen, operaties, producten, diensten of omgevingsrelaties van een organisatie verandert om een concurrentievoordeel te bereiken.

18
Q

Strategische overgangen

A

Een beweging van het ene niveau van een socio-technisch systeem naar een ander niveau. Deze overgangen zijn vaak nodig wanneer strategische systemen worden toegepast waarbij de sociale en technische elementen binnen een organisatie moeten worden veranderd.

19
Q

Transactiekostentheorie

A

Economische theorie die zegt dat ondernemingen groter worden omdat ze dan intern goedkoper markttransacties kunnen uitvoeren dan mogelijk zou zijn met externe ondernemingen op de markt.

20
Q

Verstorende technologie

A

Technologieën met een verstorende invloed op sectoren en bedrijven, omdat hierdoor bestaande producten, diensten en bedrijfsmodellen verouderd raken.

21
Q

Virtuele bedrijven

A

Organisatie die netwerken gebruikt om mensen, middelen en ideeën aan elkaar te koppelen om producten en diensten te maken en distribueren zonder te worden tegengehouden door de traditionele grenzen van de organisatie of fysieke locatie.

22
Q

Waardeketenmodel

A

Model dat benadrukt bij welke primaire of ondersteunende activiteiten die een marge of waarde toevoegen aan de producten of diensten van een onderneming informatiesystemen het best kunnen worden toegepast om het concurrentievoordeel te vergroten.

23
Q

Waarde-web

A

Klant gestuurd netwerk van onafhankelijke bedrijven die informatietechnologie gebruiken voor coördineren van hun waardeketen om gezamenlijk een product of dienst voor een markt te produceren.