Lesson 1&2 Flashcards
(336 cards)
1
Q
Maandagavond
A
Monday evening
2
Q
lessen
A
lessons
3
Q
spreken
A
speaking
4
Q
engels
A
english
5
Q
aanwezig
A
present
6
Q
afwezig
A
absent
7
Q
bericht
A
message
8
Q
reden
A
reason
9
Q
evaluatie
A
evaluation
10
Q
schrijven
A
writing
11
Q
grammatica
A
grammar
12
Q
woordenschat
A
vocabulary
13
Q
elke
A
each
14
Q
altijd
A
always
15
Q
boek
A
book
16
Q
huiswerk
A
homework
17
Q
communicatie
A
communication
18
Q
iedereen
A
everybody
19
Q
tennissen
A
playing tennis
20
Q
hardlopen
A
to run
21
Q
Mijn naam is
A
My name is
22
Q
Ik ben
A
I’m
23
Q
aardbei
A
strawberry
24
Q
aardappel
A
potato
25
appel
apple
26
banaan
banana
27
bomen
trees
28
boom
tree
29
bus
bus
30
chocolade
chocolate
31
cijfers
numbers
32
dier
animal
33
docent
teacher
34
dag
day
35
dankjewel
thank you
36
ei
egg
37
eindelijk
finally
38
eigenlijk
actually
39
fiets
bicycle
40
fietsen
bicycles
41
fijn
fine
42
geleden
past/ago
43
goed
good
44
gezellig
cozy
45
helemaal
totally
46
handhaving
patrol
47
honden
dogs
48
ijsje
icecream
49
ja
yes
50
jammer
bummer/too bad
51
kaas
cheese
52
konijnen
rabbits
53
kaart
card
54
lekker
nice/delicious
55
Leraren
teachers
56
Maandag
Monday
57
meisje
girl
58
markt
market
59
nacht
night
60
Goedenacht
good night
61
naam
name
62
nee
no
63
olifant
elephant
64
olie
oil
65
ontvangen
to receive
66
paard
horse
67
punt
point (point.com)
68
recht
right/straight
69
regels
rules
70
raar
weird
71
sinterklaas
holiday on december 5th
72
stuur
send
73
tafel
table
74
tot
till
75
uit
out
76
dankuwel
thank you
77
vragen
to ask
78
vraag
question
79
wandelen
to stroll
80
weten
to know
81
ziekenhuis
hospital
82
zaterdag
saturday
83
zonnebloem
sunflower
84
zondag
sunday
85
zand
sand
86
zomer
summer
87
Ik heet
My name is
88
voornaam
first name
89
achternaam
last name
90
leeftijd
age
91
jaar
year
92
Mijn leeftijd is
My age is
93
Ik ben 29 jaar oud
I am 29 years old
94
afkomst
origin (country where you are from for example)
95
Ik kom uit Costa Rica
I'm from Costa Rica
96
woonplaats
residence (as to where do you live)
97
Ik woon in Amsterdam
I live in Amsterdam
98
Mijn hobby’s zijn tennissen
My hobbies are tennis
99
zijn
to be
100
goedemorgen
good morning
101
goedemiddag
good afternoon
102
goedenavond
good evening
103
ochtend
morning
104
vandaag
today
105
middag
afternoon
106
avond
evening
107
nacht
night
108
Alles goed?
Everthing okay?
109
Alles goed met jou?
Everything alright?
110
Hoe gaat het?
How are you?
111
slecht
bad
112
niet zo goed
not so good
113
het gaat wel
it's ok
114
goed
good
115
heel goed
very good
116
prima
fine
117
uitstekend
excellent
118
Heel veel
a lot
119
geweldig
awesome
120
En met jou?
and you?
121
Het gaat ook goed
It is also going well
122
waar kom je vandaan?
where are you from?
123
uit welk land kom jij?
which country are you from?
124
de
the
125
jongetjes
boys
126
het meisje
the girl
127
de meisjes
the girls
128
de tafeltjes
the tables
129
noord
north
130
oost
east
131
zuid
south
132
west
west
133
Hoe lang ben jij al in Nederland?
How long have you been in the Netherlands?
134
Ik ben al 1 maand in nederland
I've been in the Netherlands for 1 month
135
week
week
136
maand
month
137
jaar
year
138
2 maanden
2 months
139
2 weken
2 weeks
140
één
1
141
twee
2
142
drie
3
143
vier
4
144
vijf
5
145
zes
6
146
zeven
7
147
acht
8
148
negen
9
149
tien
10
150
Ik ben pas 3 dagen in Netherlands.
I have only been in the Netherlands for 3 days.
151
hoi
hi
152
hoe heet jij?
whats your name?
153
waar kom je vandaan?
where are you from?
154
ben jij al lang in nederland?
have you been in the Netherlands for a long time?
155
hoe lang woon jij al hier?
how long have you lived here?
156
woon
living
157
jij
you
158
en
and
159
en jij?
and you?
160
leuk je te ontmoeten
nice to meet you
161
vind ik ook
I agree
162
tot ziens
bye
163
Ik
I
164
je
you
165
u
you
166
hij
he
167
zij
she
168
ze
they
169
het
the
170
wij
we
171
we
we
172
jullie
you (plural)
173
Ik heb
I have
174
jij hebt
you have
175
Maandag
Monday
176
Dinsdag
Tuesday
177
Woensdag
Wednesday
178
Donderdag
Thursday
179
Vrijdag
Friday
180
Zaterdag
Saturday
181
Zondag
Sunday
182
daag
goodbye (a bit formal) / Hello (a bit formal)
183
doei
bye
184
gedag zeggen
to say goodbye
185
goedendag
good day
186
groeten
regards
187
hallo
hello
188
slaap lekker
sleep well
189
tot later
see you later
190
tot morgen
see you tomorrow
191
tot straks
see you soon
192
tot volgende week
see you next week
193
tot ziens
see you
194
welterusten
sleep well
195
alfabet
alphabet
196
klank
sound
197
letter
letter
198
uit je hoofd
out of your mind
199
woord
word
200
zin (de)
the sentence
201
adres
address
202
geboortedatum
date of birth
203
land (de)
the country
204
naam
name
205
de dame
the lady
206
de heer
The gentleman
207
de jongen
the boy
208
het kind
the child
209
de kinderen
the children
210
het land
the country
211
de man
the man
212
het meisje
the girl
213
meneer
sir
214
de mens
the human being
215
mevrouw
madam
216
de volwassene
the adult
217
de vrouw
the woman
218
gaan
to go
219
hebben
to have
220
heten
to be named/called
221
kennismaken
to meet
222
komen
to come
223
leren
to learn
224
lezen
to read
225
spellen
to spell
226
spreken
to talk
227
voorstellen
to introduce
228
werken
to work
229
wonen
to live
230
zeggen
to say
231
zijn
to be
232
getallen
numbers
233
Familieleden
Family members
234
Hoe
How
235
de moeder
The mother
236
de mama
The mom
237
de vader
The father
238
de papa
The dad
239
de ouders
The parents
240
de dochter
the daughter
241
de zoon
The son
242
het kind
The child
243
de kinderen
The kids
244
de zus
The sister
245
de broer
The brother
246
de grootmoeder
The grandmother
247
de grootvader
The grandfather
248
de grootouders
The grandparents
249
de oma
The grandmother
250
de opa
The grandfather
251
de kleindochter
The granddaughter
252
de kleinzoon
The grandson
253
het kleinkind
The grandchild
254
de kleinkinderen
The grandchildren
255
de tante
The aunt
256
de oom
The uncle
257
de nicht
The cousin (femenine)
258
het nichtje
The niece
259
de neef
The cousin (male)
260
het neefje
the nephew
261
de vrouw
The woman
262
de man
The man
263
de echtgenote
The wife
264
de echtgenoot
The husband
265
de schoonmoeder
the mother in law
266
de schoonvader
the father in law
267
de schoonouders
the in-laws
268
de schoonzus
the sister-in-law
269
de zwager
the brother-in-law
270
de schoondochter
the daughter-in-law
271
de schoonzoon
the son-in-law
272
het schoonkind
the child-in-law
273
de schoonkinderen
the children-in-law
274
de stiefmoeder
the stepmom
275
de stiefvader
the stepfather
276
de stieouders
the stepparents
277
de stiefzus
the stepsister
278
de stiefbroer
the stepbrother
279
de stiefdochter
the stepdaughter
280
de stiefzoon
the stepson
281
het stiefkind
the stepchild
282
de stiefkinderen
the stepchildren
283
heb
have
284
getrouwd
married
285
verloofd
engaged
286
Gescheiden
divorced
287
Vriendin
female friend
288
Vriend
friend
289
dat
which/That's
290
vrienje
boyfriend
291
vriendinnetje
girlfriend
292
partner
partner
293
zon
sun
294
aangenaam!
Nice to meet you
295
chocolademelk
chocolate milk
296
dat klopt
that's correct
297
drinken
to drink
298
een keer
once
299
gaan
to go
300
klinken
to sound
301
lijken
to seem
302
maar
but
303
melk
milk
304
misschien
maybe
305
niet
not
306
stad
city
307
suiker
sugar
308
thee
the tea
309
trein
train
310
volgende
next
311
waarom
why
312
de week
the week
313
willen
to want
314
zin hebben in
to be in the mood for something
315
bank
the couch
316
blij
happy
317
boos
angry
318
het eten
the food
319
de grap
the joke
320
huis
the house
321
de jurk
the dress
322
kijken
to look
323
koken
to cook
324
kopen
to buy
325
lachen
to laugh
326
lopen
to walk
327
nieuw
new
328
samen
together
329
de schoen
the shoe
330
de straat
the street
331
tekenen
to draw
332
de tekening
the drawing
333
de televisie
the television
334
vechten
to fight
335
verliefd
in love
336
de villa
the villa
