Literaire bouwstenen Flashcards

(35 cards)

1
Q

Protagonist

A

wordt voor een probleem geplaatst
belangrijkste figuur = hoofdpersonage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

antagonist

A

tegenspeler
maakt het de antagonist moeilijk
belangrijke invloed op protoganist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nevenfiguren

A

helpers/tegenstanders van het hoofdpersonage
minder kennis
reageren vaak op dezelfde manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

figuranten

A

geven kleur aan de achtergrond
niet echt belangrijk voor het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vlak karakter

A

stereotiep
vast en onveranderlijk
opvallen eigenschap
reageert vaak op dezelfde manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vol karakter

A

verschillende karaktertrekken
lijkt echte persoon die je goed leert kennen
maakt evolutie door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

belevende ik-verteller

A

neemt deel aan actie in het verhaal en beschrijft de gebeurtenissen
je weet niks meer dan het personage en zijn gedachtes/ gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vertellende ik-verteller

A

heeft deelgenomen aan de actie
beschrijf de gebeurtenissen nadat ze hebben plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

personeel verteller

A

volgt bepaald personage in de derde persoon
het lijkt ofdat het verhaal zichzelf vertelt en er geen verteller aanwezig is
vooruitlopen is onmogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

alwetend/ auctorieel verteller

A

verteller staat buiten het verhaal
weet alles
kan de toekomst voorspellen
weet wat er gebeurd op verschillende plaatsen te gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geografische ruimte

A

plaats waar een verhaal zich afspeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sfeerscheppende ruimte

A

stemming van het verhaal
bv. weer, mensen, landschap, gebouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sociale ruimte

A

sociale groep van een personage
afkomst, hobby, opleiding, beroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symbolische ruimte

A

de gevoelens van personage/ situatie waarin die zich bevind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kalendertijd

A

tijdsperiode waarin een verhaal zich afspeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chronologische tijdsvolgorde

A

alles op volgorde

17
Q

flashback

A

onderbreking, verteller neemt je mee naar het verleden

18
Q

flashforward

A

onderbreking
verteller neemt je mee naar de toekomst

19
Q

terugwijzing

A

korte gedachte, herinnering aan het verleden

20
Q

vooruitwijzing

A

korte opmerking van de verteller die al weet wat het personage te wachten staat

21
Q

vertelde tijd

A

tijd die voorbijgaat in het verhaal

22
Q

verteltijd

A

tijd die nodig is om het verhaal te lezen

23
Q

verteltempo

A

relatie tussen vertelde tijd en verteltijdt

24
Q

tijdsprongen

A

verhaal gaat snel
verteltijd korter dan vertelde tijd

25
retardering
verhaal gaat traag verteltijd groter dan vertelde tijdtij
26
tijddekking
verteltijd = vertelde tijd
27
motief
klein, maar belangrijk element dat geregeld terugkeert in het verhaal kleur, naam, zin
28
thema
korst mogelijk omschrijving over wat het verhaal gaat
29
ab ove
verhaal begint van in het begin
30
in medias res
meteen in de actie
31
open einde
lezer blijft met vragen achter
32
gesloten einde
alles is afgerond
33
cliffhanger
verhaal wordt afgebroken op belangrijk moment
34
spanning opwekken door te spelen met
personage tijd ruimte perspectief
35
motorisch moment
ogenblik waarop de situatie van het personage plots veranderd