Taalvariatie: Bundel Flashcards

(107 cards)

1
Q

definitie Standaardtaal

A

de officiële nette taal voor formele en publieke situaties (onderwijs, media, overheid, zakelijke communicatie)

gebruikt om te communiceren met mensen buiten eigen omgeving. Correct en begrijpelijk voor alle sprekers in het Nederlandse taalgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke verschillende schillen heeft te taal als ui

A
  • kern: Standaardtaal
  • overgangslaag: Taal op grens van Standaard en niet-standaard
  • buitenste laag: Niet-standaardtaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat houd de kern van de ui specifiek in (Standaardtaal)

A
  • woorden, uitdrukkingen, klanken, gramm. constructies die
    ALGEMEEN BRUIKBAAR zijn in het publieke domein
  • gebruik in formele contexten
  • neutraal en correct
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de variatie binnen de Standaardtaal

A
  • Geschreven vs. gesproken taal: sommige woorden vooral
    gesproken, andere vooral geschreven
  • Ne-Ne vs. Be-Ne: verschillen in bv. uitspraak, woordenschat, gramm.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat houd de overgangslaag van de ui specifiek in

A
  • gebruikt in grotere gebieden
  • niet door alle standaardsprekers als standaardtaal aanvaard
  • sommige geen problemen mee, andere vinden ongepast
  • zowel regionale als informele woorden/constructies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

voorbeelden van regionale en informele woorden/constructies, overgangslaag ui

A
  • Belgische-Nederlandse varianten: kuisen >< schoonmaken en traag>< langzaam
  • uitspraakverschillen: Be: lange klinkers korter dan in Ne
  • grammaticale varianten: sommige zinsconstructies worden als informeel ervaren => zijn in opmars
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat houd de buitenste laag van de ui specifiek in

A
  • woorden, uitspraken, gramm. structuren die buiten de
    standaardtaal vallen
  • sterk regionaal/ informeel beschouwd
  • niet gebruikt in situaties waar standaardtaal wordt verwacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bewegingen binnen de ui

A

taal verandert constant:
- nieuwe woorden/constructies die in buitenste lagen beginnen en
opschuiven naar de kern: bv. Hun
- sommige woorden uit kern verschuiven naar de rand, en verdwijnen
bv. Deerne (meisje). Ze worden ARCHAÏSCH (=verouderd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

conclusie van het ui-model

A

ui laat zien dat ST geen vaststaand geheel is.
= dynamisch systeem waarin taalvormen continu bewegen tussen kern en de rand.
=> acceptatie v/n taalvorm hangt af v. tijd, plaats, gebruik d. sprekers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

inleiding evolutie nederlands als pluricentrische taal

A
  • door eeuwen heen ontwikkeld tot pluricentrische taal
  • verschillende nationale standaarden in: Ne, Be en Suriname
  • evolutie beïnvloed door historische, politieke en sociale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een pluricentrische taal

A

een taal met twee of meer standaardvormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Standaardtaal middeleeuwen

A
  • Oudnederlands en Middelnederlands met sterk variërende dialecten, ZONDER overkoepelende standaardtaal
  • lokale dialecten bepaald door geografische/politieke grenzen
  • verschillende dialectgroepen ontstonden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ST 16e -17de eeuw

A

-16e E => nood aan uniforme schrijftaal met opkomst boekdrukkunst
en handel
- Zuiden => Spaanse overheersing >< Noorden: onafhankelijk =>
zorgde voor taalkundige scheiding
- ST in Noorden evalueerde verder, Zuiden Franse invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ST 18e -19e eeuw

A
  • NE: Standaardtaal dominant
  • BE: Nederlands onderdrukt -> frans hogere status
  • Frans bestuurstaal na onafhankelijkheid BE = tragere evolutie
  • N-NE taal overgenomen in VL => monocentrisch
  • 20e eeuw: Nederlands = ST in Vl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ST 20e eeuw

A
  • jaren 70: stijging welvaart Vl = groter zelfbewustzijn = meer gebruik NE met Be-inslag => Belgische-Nederlandse standaardvariant
  • 1980: NED en BE richten Nederlandse taalunie op
  • onafhankelijkheid Suriname => NE officiële taal met eigen variant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ST heden

A
  • pluricentrische taal met 3 nationale standaardvarianten (NN, BN, SN
  • verschillen zichtbaar in uitspraak, woordenschat, gramm
  • tussentaal steeds vaker gebruikt, taalvariatie vergroot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

conclusie evolutie ST

A

Nederlandse taal verandert en ontwikkelt zich op verschillende manieren.

NE, BE, SU proberen 1 taal te behouden, maar ook iedereen eigen manier van spreken/schrijven.

=> Nederlands blijft een rijke, levendige en pluricentrische taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Standaardtaal: Lexicologische kenmerekn

A
  • BE: meer franse invloeden
  • NE: meer Engelse invloeden
  • beide regio’s woorden die voor andere ongebruikelijk zijn

bv. Goesting hebben >< zin hebben in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Standaardtaal: Fonologische kenmerken

A
  • Vl: zachtere uitspraak / behoudt dialectkenmerken
  • NE: klankverschuivingen: bv. verscherping van ‘ij’ en ‘ui’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Standaardtaal: Morfologische kenmerken

A
  • VL: oudere werkwoordsvormen en verbuigingen langer behouden
  • NE: vormen vereenvoudigd/verdwenen

bv. Be: Dommerik (‘ik’)
Ne: Dommerd (‘erd’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de variatiekegel

A

van breed naar smal (onderste taalvormen meer variatie)
- bovenaan: Standaard Nederlands: uniformere taalvariant
- midden: Tussentaal
- onderste laag: dialecten: variëren sterk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

betekenis van de variatiekegel

A
  • taalgebruik in VL niet statisch
  • geen strikte scheiding dialect, tussentaal, ST => eerder continuüm
  • dialecten nog steeds belangrijke rol in VL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de variatiekegel vandaag

A
  • dialectkenmerken dalen = variatie daalt => kegelbasis dichter bij top
  • grotere vrees dat jongeren ST niet willen leren => afplatten top
  • NL pluricentrische taal = variatie top groter => afplatten kegeltop
  • grotere democratisering en informalisering => afplatten kegeltop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

conclusie variatiekegel

A

is nuttig model om taalvariatie in VL te begrijpen

laat zien hoe taalgebruik varieert van zeer lokale naar gestandaardiseerde taal.

ST norm, maar tussentaal populair (brug tussen dialect en ST)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
lingua franca betekenis
taal die gemeenschappelijk communicatiemiddel dient voor mensen met verschillende moedertalen
26
betekenis spraakmakende gemeente
= gezaghebbende schrijver en sprekers die in publieke, sociaal-culturele sector een belangrijke rol spelen
27
betekenis taalAccommodatie
aanpassen van taalgebruik onder invloed van gesprekspartner: - convergeren = nr elkaar toegroeien v/h taalgebruik van de communicatiepartners - divergeren = taalverschillen worden vergroot
28
definitie tussentaal
- informele omgangstaal VL - moeilijk af te bakenen taalvariëteit - geen puur willekeurige mix van elementen uit dialect/ST - wel bepaalde patronen
29
Tussentaal: lexicologische kenmerken
- gebruik leenwoorden andere talen - gebruik dialectwoorden - ge ipv gij en je ipv jij
30
Tussentaal: fonetische kenmerken
- deletie eind -t - h- deletie voor klinker - assimilatie van d naar t wanneer d volgt op t bv. uitoen (uitdoen) - verkorting uitspraak (k'ga)
31
Tussentaal: morfologische kenmerken
- meer flexie: lidwoorden/bijwoorden verbuigen - afwijkende vervoegingen werkwoord - gebruik dialectvormen voor meervoud/verkleinwoorden
32
Tussentaal: syntactisch
- dubbele ontkenning - extra dat na voeg-en vraagwoorden - verdubbelen/verdriedubbelen onderwerp
33
redenen waarom wij tussentaal spreken (kort)
1. toegenomen transregionale contacten 2. taalonzekerheid 3. informalisering
34
Tussentaal: toegenomen transregionale contacten verder uitgelegd
transregionale contacten namen toe => nood aan omgangstaal (dialect = communicatiemoeilijkheden) iedereen taal spreken/verstaan => geen communicatiemoeilijkheden
35
Tussentaal taalonzekerheid verder uitgelegd
veel VL onzeker bij ST (gebaseerd op N-NE) en ging gepaard met streng correctiebeleid) zelfbewustzijn steeg (door stijging scholingsgraad/welvaart) => tussentaal floreert
36
Tussentaal: informalisering uitgelegd
trend tot meer informalisering in contrast met strikt geregelde omgangsvormen TT in media en onderwijs
37
wat is de polemiek rond Tussentaal
Dialect: geborgenheid, authenticiteit en volksheid ST: eenheid, beschaving, vooruitgang TT: belager van zuiverheid, haalt taalontwikkeling naar beneden => veel negatieve connotaties: verkavelingsvlaams, koetervlaams, kromtaal ipv neutrale term: omgangstaal => TT niet nieuw, maar intentie veranderd: niet langer 'poging tot ST', meer moedertaal
38
woordverklaring: assimilatie
gehele of gedeeltelijke gelijkwording van een medeklinker met een andere medeklinker
39
woordverklaring: deletie
weglating van klanken of lettergrepen
40
woordverklaring: dubbele ontkenning
twee keer een ontkenning in een zin, om een ontkenning te versterken
41
woordverklaring: flexie
vervoeging van werkwoorden en de verbuiging van andere woordklassen
42
definitie dialect
een variant van een taal die in een specifieke regio gesproken wordt en die verschilt van de standaardtaal, vooral in uitspraak, woordvorming en soms ook gramm.
43
wat houdt dialect in
- regionaal gebonden (typisch voor streek/stad) - verschillen in uitspraak, woordenschat en gramm. - niet de ST maar er wel mee verwant, komen uit dezelfde taalfamilie als ST
44
hoe kan het regionale taalgebruik in kaart worden gebracht
met een isoglossentaart, waarop isoglossen aangeven waar bepaalde taalkundige eigenschappen, zoals uitspraak of woordgebruik veranderen
45
met wat kunenn de verschillen in uitspraak, woordenschat en gramm. worden weergeven
vlakkenkaart, waarbij gebieden worden ingekleurd op basis van dialectkenmerken
46
algemene, korte kenmerken dialect
- geografisch bepaald - ouder dan ST, vormen voedingsbodem ervan - geen expliciete normen, wel regels - voortdurend in beweging - bepaling van wat dialect (en ST) is vaak afhankelijk van economische, sociale en politieke factoren
47
wat is een symbool-of stempelkaart
symbolen geven aan waar bepaalde dialectvormen worden gesproken. Dit helpt om dialectverspreiding en veranderingen in kaart te brengen
48
waar vind dialect verlies plaats + tempo + reden
- overal in Europa, niet aan zelfde tempo - VL daling later en trager => door FR lang dominante taal was, waardoor lange tijd weinig ruimte was van ST => dialecten langer bewaard
49
reden dialectverlies België (korte samenv)
- vooral bij jongere generaties => ouders voeden kinderen minder in dialect op. ook hier tempo anders => W-VL houdt dialect beters vast verschil in geslacht: mannen vaker dialect dan vrouwen => sociale redenen
50
waarom dialectverlies uitgebreid (=redenen)
- mobiliteit: taal nodig breder gebied, mensen mobieler - onderwijs: minder dialect bij kinderen, want onderwijs TT of ST - status: DIA = lagere klassen, minder mensen willen DIA spreken - cultuur (media), vaker TT/ST gebruikt, DIA verdwijnt uit dagelijks leve - propageren ST: beschaafder/mobieler/onderwijs = kinder niet opgevoed in DIA - verschil in geslacht
51
uitleg verband geslacht en dialectverlies
- sociale verwachting en opvoeding: ouders hameren bij dochters het nette en verzorgde taalgebruik er meer in dan bij zonen (ook zo andere landen) - DIA beschouwd als 'mannelijk' kenmerk: manier om mannelijkheid te benadrukken. Geassocieerd als ruwheid. => hierdoor neigen vrouwen meer naar 'prestigieuzere' taalvorm
52
Hoe (in welke domeinen) treedt dialectverlies op
- dialecten verdwijnen zowel functioneel als structureel - domein-of functioneel verlies: minder gebruikt in sociale situaties - structureel verlies: DIA verliezen specifieke kenmerken, zoals unieke woorden en gramm. structuren => algemene verarming en homogenisering DIA - horizontale en verticale nivellering
53
wat is horizontale nivellering
- verschillende dialecten groeien naar elkaar toe, waardoor ze meer op elkaar lijken. bv. DIA dorpen rond Antwerpse stadskern, evolueerde naar Antwerpse stadsDIA = nivellering binnen dezelfde laag van dialecten
54
wat is verticale nivellering
dialectsprekers gaan zich meer aanpassen aan de ST, die als beter/hoger beschouwd wordt. bv. Antwerpenaars die 'groenten' en 'sjaal' gebruiken ipv DIA woorden
55
wat is de dialectrenaissance
= heropleving DIA - vooral media/cultuur => niet in dagelijks gebruik - series die gevoel van authenticiteit geven
56
synoniem dialectrenaissance
dialectrevival
57
dialectrenaissance = DIA terug?
NEE, het is soort nostalgische trend het lijkt populair, maar in praktijk spreken steeds minder mensen het echt in het dagelijks leven. zolang ouders niet opnieuw dialect opvoeden, gaat opmars TT/ST door
58
betekenis nivellering alg
het verminder van verschillen, waardoor iets gelijker wordt
59
waar wordt het West-Vlaams allemaal gesproken
- Kust-West-Vlaams: - Veurne, Diksmuide, Poperinge, Ieper, Torhout, Brugge - West-Vlaanderen - Frans-Vlaanderen (noorden Frankrijk, bij Duinkerke) - Zeeuw-Vlaanderen (in NED, dicht in grens) -
60
is er een echte grens tussen West-Vlaams en Oost-Vlaams
Nee, de dialecten lopen in elkaar over
61
West-Vlaams: Lexicologische kenmerken
- Standaardwoorden uit Nederlands vervangen door bijzondere woorden bv. Wuk? = Wat Etwuk? = iets toetoet = toch wel stutje = boterham
62
woordverklaring: fonetische kenmerken
- verwarring g- en h-klank + h-deletie beginwoord => hypercorrectie bv. geluk => heluk/ goud => hout; huis => uis - behouden oude diftongen ooë en eeë bv. groot => grooët; breed => breeëd - ontronding korte u en i spreken woorden uit zonder lippen te tuiten bv. put => pit, stuk => stik - de doffe 'e' op uitgangen met 'en' worden ingeslikt bv. eten => eetn - behouden oude monoftongen: de uitgang 'ijn' wordt 'ien' bv. wijn => wien
63
het West-Vlaams vandaag?
- verdwijnt door braindrain, globalisering en scholing - hoogopgeleiden laten het achter + ouders geven niet door - gebruik neemt af
64
verdwijnt het West-Vlaams overal?
Nee, regio's zoals de Westhoek houdt het dialect nog in stand dialect blijft voortleven bij de West-Vlaamse migranten, vooral in Gent
65
hoe komt het dat het dialectverlies in West-Vlaanderen later is ingezet
- verstedelijking - industrialisering - migratie
66
redenen van het verdwijnen West-Vlaams
- homogeniteit van West-Vlaamse dialecten - nood aan algemene omgangstaal - braindrain - globalisering - scholing
67
woordverklaring: diftong
= tweeklank = combinatie van 2 klinkers binnen één lettergreep, waarbij klank geleidelijk verandert. deze klinkers worden 1 vloeiende klinker. bv. ui, ei, ij, ou, au
68
woordverklaring: hypercorrectie
taalfout die ontstaan wanneer iemand te hard zij best gaat doen om een woord correct uit te spreken. => vaak bij dialect sprekers die ST proberen spreken
69
woordverklaring: ingveonisme
eigenaardigheid die teruggaat op het Ingevoons (Noordzeegermaans) dialectgroep die bestond aan de kusten van de Noordzee met Engels, Fries en de kustdialecten van het Nederlands. zoals W-VL, Zeeuw, Hollands
70
woordverklaring: monoftong
een klinker die tijdens de uitspraak niet van klank verandert
71
Verschillende soorten Oost-Vlaams
in het westen: dialect lijkt op West-Vlaams in het midden: typische Oost-Vlaams in het noorden (Waasland) e Zuiden (denderstreek): invloed brabants
72
overgangszone? uitzondering? OOST-VLAAMS
overgangszone O-VL en W-VL is breed, uitzondering = regio rond Aalter, overgangszone smal in overgangszone = dialectvarianten met kenmerken van beide dialecten
73
hoe liggen de isoglossen in Oost-Vlaanderen
klankgrenzen liggen naast elkaar = brede overgang noorden, grenzen dicht bij elkaar = smallere overgangszone oosten (overgang waasland) = geen abrupte overgang
74
evolutie Oost-VL
vroeger = taal die meer op W-VL leek na middeleeuwen veel invloed uit het Brabants later veranderingen uit Gent = superverspreider
75
waarom vormen Waasland en Denderstreek aparte dialectgebieden
niet heel OOST-VL veranderde op zelfde manier, deze streken bleven anders praten. => Oost-Vlaanderen heeft niet één dialect, maar een mix van dialecten en invloeden
76
Oost-Vlaams: lexicologische kenmerken
eind -e bij korte vrouwelijke woorden bv. kerke, blomme
77
Oost-Vlaams: fonetische kenmerken
- verdwijning onderscheid korte en lange klinkers bv. school zelfde als schol - I en U korte naslag en worden korte 2-klank viës (vis), puët (put) - P/t/k worden b/d/g als ze tussen klinkers staan (abbele) appel - g en ng vallen weg tussen klinker waardoor voorgaande klinker rekt lèèën (liggen) - Uuë ipv oo buuëm (boom) - J en W vallen weg tussen klinkers bloeën (bloeien) - mouillering en ontronding (denderstreek) wieldj (wild), moesj (muts) deer (deur), mier (muur)
78
Oost-Vlaams: morfologische kenmerken
- stapelvormen (naasterigge => naaister) - vervoeging gaan, staan (ik go'o') - augmentatief op ie (Turie, Bertie, Jotie)
79
wat is het Gents
dialect gesproken in en rond Gent, niet langer de typische kenmerken van O-VL stadsmensen later graag zien/horen dat ze meer betekenen dan platteland.
80
kenmerken Gents
lange uu en ie ipv eu en ei oe ipv ou en au woorden eindigen op ol ipv el
81
waar hoor je Gents nog
veel jongeren AN, maar Gents nog bij oudere mensen en sommige wijken => belangrijk deel Gentse identiteit
82
woordverklaring: augmentatief
achtervoegsel dat betekenis van woord/ naam versterkt
83
woordverklaring: mouillering
bij sommige medeklinkers een j-achtige klank wordt toegevoegd bv. kientj ipv kind
84
woordverklaring: ontronding
met gespreide lippenstand realiseren van oorspronkelijk geronde klinkers muur wordt mier
85
woordverklaring: stapelvormen
meermaals gebruiken van een betekenis: meerdere keren meervoud bv. kind => kinder => kinderen
86
waar wordt het Brabants gesproken
van het Brussel en Leuven in het Zuiden van Vlaanderen tot Eindhoven en Brede in het Zuiden van Nederland
87
Brabants: lexicologische kenmerken
Franse leenwoorden, vaak met Nederlandstalige verbuiging bv. Soepsoneire: Hij heeft hem gesoepsonneid
88
Brabants: fonetische kenmerken
- Umlaut: uu en èè (ipv oe en aa) bv. gruun en kèès - scherp uitgesproken ie en uu + verlenging lange ie en uu bv. vis = vies, put = puut - verdonkering van de aa tot oo of oe bv. Loeven, Broesel - deletie eind -n bv. Neuze, katte - sverabhaktivocaal bv. Mellek
89
Brabants: morfologische kenmerken
andere aanwijzende voornaamwoorden = dees, diejen persoonlijk voornaamwoord hij wordt em = ziet em gaan
90
Brabants: syntactische kenmerken
extra betrekkelijk voornaamwoord dat
91
wat is het standsantwerps
scharnierdialect tussen zuid en noord: N-Brabants vermengt met Z-Brabants
92
evolutie Stadsantwerps
- vroeg alleen in stad - 20ste eeuw dialecten omliggende dorpen beginnen erop te lijken - mensen groenere en betaalbaardere woonplaatsen dan in de stad, en dus naar dorpen ernaast verhuizen - taalolievlek
93
brusselse dialect uitleg
- hoort oorspronkelijk bij Z-Brabants - veel invloed van Frans - codeswitching - r zacht - -ke aan het einde
94
Brusselse dialect van vandaag
- vooral nog door oudere mensen - jongeren gebruiken vaak gewone spreektaal of Frans
95
woordverklaring: codeswitching/ codewisseling
binnen een zin/gesprek van taal switchen
96
woordverklaring: svarabhaktivocaal
het af en toe invoegen van een doffe 'e' tussen een r of een l en een medeklinker
97
woordverklaring: umlaut
klinkerverandering waarbij een onbeklemtoonde klank in een volgende lettergreep de voorafgaande beklemtoonde klinker of tweeklank van een woord beïnvloed
98
woordverklaring: verdonkering
het meer naar achteren in de mond uitspreken van een klank
99
waar wordt het Limburgs allemaal gesproken
- de ik-ich dialectgrens/ Uerdingerlijn: onderscheidt westen Limburgs van het Brabants dialect - de maken - machen-lijn/ Benratherlijn: scheidt oosten Limburgs van de Rijnlandse dialecten - dialecten binnen grenzen = veel overeenkomsten - sommige leggen grens tussen Brabants en Limburgs meer oostelijk
100
Limburgs: lexicologische kenmerken
bijzondere woorden bv. piepel (vlinder) specifieke terminologie door exploitatie mijnen bv. koempel (=mijnwerker)
101
Limburgs: fonetische kenmerken
- kenmerken van duits - Frankische, Rijnlandse en Brabantse dialectkenmerken mengen bv. sj, sp, sjt, sjl, sjm, zwj, ... - langere en variabelere sleeptoon
102
Limburgs: morfologische kenmerken
- deletie eind -t - onvoltooid deelwoord wordt met achtervoegsel -e(n)tèère gebouwd
103
limburg vandaag
minder dialect in BE-Lim dan NED-Lim => dialectverlies: - door mijnindustrie => immigranten geen Limburgs dialect - ouders geen dialect doorgeven - kinderen onderscheiden geen betekenissen meer adhv sleep-en stoottonen en bewaren wel vaak de sleeptoon bij klinkers - NED-Lim officiële spreektaal, niet in België
104
woordverklaring: onvoltooid deelwoord
werkwoordsvorm die aangeeft dat actie nog bezig is
105
woordverklaring: sleeptoon
leidt tot een langere uitspraak van een klinker => Limburgers = trage, lijzige zangers
106
woordverklaring: stoottoon
leunt dicht aan bij intonatie in AN betrekkelijk kort begint hoog, gaat in 1 lijn naar benenden
107
woordverklaring: toonsysteem
betekenisverschillen aangeven door woorden met verschillende melodieën uit te spreken systeem, te vinden ten oosten van de betoningslijn