Taalredactie 4,5 theorie Flashcards

(29 cards)

1
Q

mv: Wanneer gebruik je gewoon -s voor het meervoud?

A

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op een normale medeklinker of klinker: tafels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mv: Wanneer gebruik je -’s?

A

Bij woorden die eindigen op een enkele heldere klinker (a, i, o, u, e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mv: Wanneer schrijf je woorden die eindigen op -y met -’s of -s?

A

-y na medeklinker: ’s (lolly’s);
-y na klinker: s (cowboys)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe schrijf je normaal de bezitsvorm van eigennamen?

A

Door -s aan de eigennaam vast te schrijven: Simons bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doe je als de eigennaam eindigt op een duidelijke klinker en er kans is op verwarring?

A

Je schrijft -‘s

Tamara’s kat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer vermijd je de apostrof bij klinker-eindes?

A

Als er geen verwarring mogelijk is:

Josés boek (en niet José’s boek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat als de eigennaam eindigt op -y na een medeklinker?

A

Je schrijft -‘s: Mandy’s bloemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat als de eigennaam eindigt op -y na een klinker?

A

Je schrijft gewoon -s: Tobeys fiets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doe je bij een eigennaam die eindigt op een sisklank (zoals s, x,z)

A

je schrijft alleen apostrof

Els’ dochter
Felix’ voetbal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat als de eigennaam eindigt op een geschreven maar niet uitgesproken -s?

A

Je schrijft alleen een apostrof: Louis’ pennenzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer gebruik je ‘wat’ ipv ‘dat’

A
  • zelfstandig gebruikt BVN
  • overtreffende trap/na
    rangtelwoord
  • onbepaalde woorden
  • hele voorafgaande zin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeelden van onbepaalde woorden

A
  • iets
  • niets
  • weinig
  • alles
  • veel
  • enige
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is Ambiguïteit

A

een dubbelzinnige taalconstructie. Kunnen zowel in grammaticale zin als in semantische zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ambiguïteit bij grammaticale zin

A

een zinsconstructie is dubbelzinnig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ambiguïteit bij semantische zin

A

een woord heeft meerdere betekenissen

18
Q

Waarom noemt men het Nederlands een levende taal?

A

Omdat het voortdurend verandert en evolueert.

19
Q

Welk onderdeel van de taal verandert het snelst?

A

De woordenschat, door vele nieuwe woorden

20
Q

Wat zijn neologismen?

A

Nieuwe woorden die ontstaan om nieuwe zaken of ideeën te benoemen.

21
Q

Hoe vaak wordt de spelling aangepast?

A

Om de zoveel tijd; de laatste officiële aanpassing was in 2005.

22
Q

Wat verandert er ook geleidelijk naast woordenschat en spelling?

23
Q

Wat verandert het minst in een taal?

A

De syntaxis (zinsbouw).

25
Wat betekent syntaxis?
De regels voor de opbouw van zinnen (zinsstructuur).
26
Wat zijn drie belangrijke oorzaken van taalevolutie?
Taaleconomie, migratie en invloed van het engels
27
Wat is taaleconomie?
Het streven naar eenvoud en verkorting in taalgebruik.
28
Wat is de rol van migratie in taalevolutie?
Anderstalige nieuwkomers brengen nieuwe woorden en structuren mee.
29
Wat wordt bedoeld met "lingua franca" in de tekst?
Een dominante wereldtaal die veel invloed uitoefent – in dit geval: het Engels.