MEERKEUZE vragen tentamen Flashcards
(176 cards)
Een 63-jarige vrouw meldt zich bij de internist met enkeloedeem. Zij blijkt een laag
serum albumine te hebben, met een normale nierfunctie. In de urine zit veel eiwit,
maar geen cellen.
Van welk syndroom en welke aandoening is hier meest waarschijnlijk sprake?
a nefritisch syndroom op basis van membraneuze glomerulopathie
b nefritisch syndroom op basis van post-streptococcen glomerulonefritis
c nefrotisch syndroom op basis van membraneuze glomerulopathie
d nefrotisch syndroom op basis van post-streptococcen glomerulonefritis
C want nefro is meer dan 3,5 g eiwitten in de urine. geen cellen dus geen ontsteking en daaardoor membraneuze glomerulopathie dit geeft nml ook hypoalbuniemie en eiwit in urine
Welke bewering over endophthalmitis is juist?
a Het veroorzaakt een evidente proptosis (exophthalmus).
b Het wordt gemiddeld pas na 6 maanden gediagnostiseerd.
c Het kan veroorzaakt worden door Candida bij patiënten met leukemie.
d Het is een frequente complicatie van intra-oculaire VEGF toediening (> 5%)
C
B niet want het is enkele dagen tot weken
D niet want is minder dan 5%
Bij een 58-jarige man wordt de diagnose arteritis temporalis gesteld. Hij wordt
behandeld met hoge dosering glucocorticosteroïden maar blijft niet in remissie onder
afbouw van deze therapie.
Welke additionele behandeling moet voor deze patiënt overwogen worden?
a anti-IL6 (tocilizumab)
b dapsone
c hoge dosering colchicine
d geen andere behandeling
A
B -> AB voor lepra en blaasvormende huidziekten
C remt ontstekingen bij jicht
Een scleritis is een zeer pijnlijke, vaak hardnekkige ontsteking van de sclera.
Drie beweringen over scleritis zijn:
1 Scleritis kan beschouwd worden als een vasculitis.
2 Scleritis kan veroorzaakt worden door een micro-organisme.
3 Scleritis kan het gevolg zijn van een medicamenteuze behandelin
alle 3
Welke autoantistof is geassocieerd met het ontwikkelen van type I diabetes
mellitus?
a anti-GAD65
b anti-thyreoglobuline
c anti-TPO
d anti-TSH receptor
A ICA is (GAD en IA-2)
In welke periode is de kans op het ontstaan van doofheid en retinopathie als
gevolg van een intra-uteriene infectie bij de foetus het grootste?
a 0-12 weken
b 13-16 weken
c >16 weken
d alle weken even veel kans
B
A leidt tot abortus/groei defect
C normale ontwikkeling en kleine kans op retinopathie
Welke bewering is juist over koorts bij het jonge kind?
a Koorts bij het jonge kind duidt altijd op een infectie.
b De incidentie van ernstige bacteriële infecties neemt af bij een adequaat
vaccinatieprogramma.
c Het CRP als enkelvoudige maat is een goede voorspeller van een ernstige
infectie bij het jonge kind.
d Het is van belangrijk om koorts bij het jonge kind zo snel mogelijk te
onderdrukken met antipyretica.
B
Een patiënt ligt meer dan 7 dagen achtereen opgenomen met een blaascatheter.
Hoe groot is dan de kans op kolonisatie van de urinewegen met bacteriën?
a < 5%
b 10-30%
c 40-60%
d > 70%
D
Resistentie problematiek is ook bekend bij SOA verwekkers. Kennis van zaken is
nodig om de juiste therapie te kunnen voorschrijven.
Wat is de juiste redenering?
a Chinolonen zijn geen veilige keuze bij Neisseria gonorrhoeae, derde generatie
cefalosporines nog wel.
b Beta-lactamases maken Neisseria gonorrhoeae en, in mindere mate, Chlamydia
trachomatis resistent tegen derde generatie cefalosporines.
c Derde generatie cefalosporines zijn een veilige keuze voor Neisseria
gonorrhoeae, Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium.
d Macrolide resistentie door puntmutaties in rRNA komt bij Neisseria gonorrhoeae,
Chlamydia trachomatis en Mycoplasma genitalium niet of nauwelijks voor
A
Welke van de volgende groepen risicofactoren bevat een factor die niet
predisponeert voor het krijgen van een pneumokokken infectie?
a CVID, influenza, ouderdom
b Leukemie, splenectomie, diabetes mellitus
c HIV, levercirrose, decompensatio cordis
d Multipel myeloom, Salmonella enteritis, roken
D salmonella enteritis hoort er niet in
Een kind van 12 maanden oud wordt door de moeder naar de polikliniek gebracht in
verband met recidiverende luchtweginfecties. Hij heeft geen andere infecties. Je
neemt bloed af en constateert een IgG van 1,0 g/l (N 7,0-16,0 g/l).
Welke diagnose moet als eerste overwogen worden?
a common variable immunodeficiency (CVID)
b HIV infectie
c severe combined immunodeficiency (SCID)
d X-gebonden agammaglobulinemia (XLA)
D:
A: ouder dan 2 jaar, 2/3 Ig zijn verlaagd
B IgG speelt geen rol bij 4 dit gaat om CD4
C jonger dan 3 maanden
D terugkerende infectie: pneumonie, sinusitis, otitis media
Patiënten met Common Variable Immune Deficiency (CVID) presenteren zich vaak
met recidiverende luchtweginfecties.
Welk van onderstaande micro-organismen is geen typische verwekker van
infecties in patiënten met CVID?
a Aspergillus species
b Haemophilus influenza
c Mycoplasma species
d Streptococcus pneumoniae
A
Welk percentage van de niertransplantatie patiënten maakt in het eerste jaar na
transplantatie een afstoting door?
a <10%
b 10-20%
c 20-30%
d 30-40%
B
Voorafgaande aan een allogene stamceltransplantatie kan een T-cel depletie van het
transplantaat uitgevoerd worden.
Welk risico wordt door T-cel depletie verlaagd?
a het risico op graft failure (niet aanslaan van het transplantaat)
b het risico op graft-versus-host ziekte
c het risico op infecties
d het risico op recidief van de onderliggende ziekte
B
Het werkingsmechanisme van colchicine is gebaseerd op onder andere inhibitie van
actine filamenten waardoor de functie van granulocyten belemmerd wordt.
Voor de behandeling van welke ziekte(n) wordt colchicine veelal gebruikt?
a reumatoïde artritis
b therapieresistente uveitis
c jicht en familiaire mediterrane koorts (FMF)
d juveniele sarcoïdose (Blau syndroom) en diarree
C
je bent huisarts. Op je spreekuur komt een 14-jarige jongen met CVID. Hij hoest
flink, is benauwd en heeft koorts. Je start met amoxicilline, maar omdat hij regelmatig
luchtweginfecties heeft en je er zeker van wilt zijn dat je de juiste verwekker
behandelt, stuur je een sputum in naar het laboratorium medische microbiologie.
Na een dag krijg je de voorlopige uitslag van het laboratorium. Er staat: “groei gram-
negatieve staafjes”.
Welk micro-organisme veroorzaakt meest waarschijnlijk de luchtweginfectie bij
deze patiënt?
a Escherichia coli
b Haemophilus influenzae
c Pseudomonas aeruginosa
d Staphylococcus aureus
C
A is urineweg infectie
B problemen bij neonaten en kinderen
D is positief
Hieronder volgen twee beweringen over spondylartropathiën (SpA):
1 IBD is een typisch SpA kenmerk.
2 Tendinitis is een typisch SpA kenmerk.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
d geen
A
Drie autoantistoffen zijn:
1 GADA (glutamic acid decarboxylase antistoffen)
2 ACPA (antilichamen tegen gecitrullineerde peptide/eiwitten)
3 reumafactor (RF)
Welke autoantistoffen zijn al jaren voor de diagnose van reumatoïde artritis in
het bloed van heel veel patiënten te meten?
a alleen 1
b alleen 2
c alleen 3
d alleen 1 en 2
e alleen 2 en 3
f 1, 2 en 3
E
ACPA en RF zijn voor de ontwikkeling en ernst van RA. een voorbeeld van ACPA is anti-CCP en RP zijn antistoffen tegen Fc gedeelte van IgG
Welke van de volgende anatomische structuren is het meest belangrijk voor de
oogmotiliteit?
a fissura orbitalis inferior
b fissura orbitalis superior
c nervus lacrimalis
d nervus opticus
B
C is voor traanklier
D verwerking visuele informatie
A zenuwen en vaten lopen hier door
de 3 zenuwen voor oogspieren: n. oculomotorius, n. trochlearis en n. abducens
en 22-jarige vrouw bezoekt de polikliniek met een pijnlijk tranend rood linkeroog.
Differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan een herpes conjunctivitis.
Welke bewering over herpes conjunctivitis is juist?
a De patiënt is niet besmettelijk.
b Er wordt direct behandeld met intraveneus ganciclovir.
c De aandoening kenmerkt zich vaak door een corneale dendriet.
d De aandoening heeft geen significante morbiditeit waardoor een afwachtende
houding aangenomen kan worden
C
B heeft geen zin komt niet in het oog dus is met zalf
A is zeer besmettelijk
D nee niet afwachten want is significante mombiditeit
Patiënt Titer
1 640
2 80
3 2560
4 320
5 20480
6 160
Welke bewering over de interpretatie van deze uitslagen is juist?
a Patiënt 3 heeft van deze patiënten de een-na-hoogste concentratie
autoantistoffen.
b De concentratie autoantistoffen in het serum van patiënt 4 is twee keer zo hoog
als in het serum van patiënt 1.
c De concentratie autoantistoffen in het serum van patiënt 6 is de helft van de
concentratie in het serum van patiënt 2.
d Patiënt 5 heeft van deze patiënten de laagste concentratie autoantistoffen
A is juist
hoe hoger de titer, hoe meer antistoffen er nog aantoonbaar zijn bij hogere verdunning
B 4 heeft lagere concentratie
C nee is exponentieel
D nee de hoogste
De naam van een antistof die therapeutisch wordt toegepast, wijst de oorsprong
ervan aan.
Wat is de oorsprong van een antistof, waarvan de naam eindigt op -zumab?
a Chimeric antibody
b Human antibody
c Humanized antibody
d Mouse antibody
A is -ximab
B -umab
C -zumab
D -omab
Welke van de onderstaande antibiotica is de beste keuze voor de behandeling
van een methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) bacteremie?
a clindamycine iv
b flucloxacilline iv
c meropenem iv
d vancomycine iv
D
B is bij S. aureus
A grampositieve kokken
C breed spectrum en is resistentie tegen MRSA
Hieronder volgen twee beweringen over bijwerkingen van antibiotica:
1 Tendinitis is een bekende bijwerking van de fluorochinolonen.
2 Bij gebruik van rifampicine kunnen urine, zweet en tranen oranje/rood
verkleuren.
Welke bewering is of welke zijn juist?
a alleen 1
b alleen 2
c 1 en 2
C