Moeilijke woorden Paasexamen Flashcards
alleen woorden van het 2e j (77 cards)
1
Q
ager
A
agri, grondgebied/veld
2
Q
similis
A
is,e +dat gelijkend op
3
Q
premere
A
kwellen
4
Q
impedire
A
hinderen
5
Q
tam
A
zo (van graad)
6
Q
postquam
A
+ind perf, nadat
7
Q
ubi
A
+ind perf, zodra
8
Q
super
A
+acc op
9
Q
fama
A
- gerucht
- faam
10
Q
ater
A
atra,atrum zwart donker
11
Q
dissimilis
A
is, e +dat verschillend (van)
12
Q
nonus
A
a,um negende
13
Q
decimus
A
a,um tiende
14
Q
colligere
A
verzamelen
15
Q
amittere
A
verliezen
16
Q
olim
A
- lang geleden
- eens
17
Q
interum
A
opnieuw
18
Q
athenae
A
arum Athene
19
Q
Delphi
A
orum, Delphi
20
Q
lex
A
legis wet
21
Q
dolor
A
oris pijn
22
Q
consul
A
lis consul
23
Q
familiaris (subs)
A
is 1.familielid
2. vertrouweling
24
Q
usus
A
us, gebruik/nut
25
tutus
a,um veilig
26
invitus
a,um tegen zijn zin
27
certus
a,um zeker
28
princeps (adj)
cipis, vooraanstaand
29
familiaris (adj)
is, e 1. van het gezin
2. vertrouwd
30
simulare
doen alsof
31
nocére
+dat beschadigen
32
decipere
io misleiden
33
igitur
dus
34
enim
immers
35
etsi
ook al
36
apud
+acc bij
37
Apollo
Apollinis Apollo
38
metus
us vrees
39
lacus
us meer
40
avidus
a,um +gen tuk op
41
mutare
in +acc veranderen in
42
complére
vullen
43
audére
durven
44
iungère
samenvoegen
45
crescère
groeien
46
resistère
+dat zich verzetten tegen
47
tangere
(aan)raken
48
invenire
1. aantreffen
2. uitvinden
49
fere
bijna
50
modus
manier
51
mos
moris gewoonte
52
facinus
facinoris 1. daad
2. misdaad
53
fas
onz goddelijke wil
54
gratus
a,um 1. dierbaar
2. dankbaar
55
nonnuli
ae, a meerdere
56
sperare
verwachten
57
sustinére
1. ondersteunen
2. tegenhouden
58
mihi placet +inf
ik beslis te
59
cognoscere
1. leren kennen
2. vernemen
60
perficere
io, voltooien
61
frustra
tevergeefs
62
simul
tegelijkertijd
63
aut
of
64
dum
+ind pr terwijl
65
num?
toch niet?
66
condicio
onis voorwaarde
67
rupes
rupis rots
68
sermo
onis m gesprek
69
proximus
a,um 1. dichtsbij
2. volgend/ vorig
70
lenis
is,e zacht
71
petère
1. vragen
2. streven naar
3. halen
72
consulère
+acc 1.raadplegen
+dat 2. raadgeven
73
adscendere
in+ acc beklimmen
74
incipère
io beginnen
75
qua
langswaar
76
prope
+acc dicht bij
77
praeter
+acc 1. langs
2. behalve
