morfologie Flashcards

(30 cards)

1
Q

Neologisme

A

Een ‘nieuwvorming’, d.w.z. nieuwe woorden die door de maatschappij gecreëerd worden, vb. sjoemelsoftware.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Archaïsme

A

Aanduiding van verouderde taalvorm, zinsconstructie of woordvorm. Sommige schrijvers gebruiken dit als stijlfiguur, vb. bakfiets (= tienermeisje).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Klanknabootsing of onomatopee

A

Woorden die geluid uitbeelden, vb. vroem vroem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Inheemse woorden

A

Woorden met een echte Nederlandse oorsprong.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bastaardwoorden

A

Leenwoorden aangepast aan de nieuwe taal maar wel nog herkenbaar als woord van een andere taal, vb. calorie, sigaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vreemde woorden

A

Leenwoorden die niet aangepast zijn aan de nieuwe taal, vb. computer, conflict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Barbarisme

A

Woorden die we overnemen of vormen vanuit een vreemde taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neerlandisme

A

Woorden uit de Nederlandse taal (NL).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Belgicisme

A

Woorden die enkel voorkomen in België (Frans + Nederlands).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anglicisme

A

Woorden uit het Engels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Germanisme

A

Woorden uit het Duits.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gallicisme

A

Woorden uit het Frans.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dialectisme

A

Barbarisme dat afkomstig is uit een dialect, vb. dikke boer = rijke boer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Purisme

A

Het bewust weren van vreemde woorden, leenwoorden en bastaardwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Etymologie

A

Bestudeert de woordherkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Volksetymologie

A

Iets uit een andere taal overnemen/interpreteren en vertalen naar iets wat erop lijkt, maar etymologisch niet klopt, vb. witte neushoorn (komt van “weite neushoorn”, wat iets anders betekent).

17
Q

Onomastiek

A

Bestudeert de oorsprong, betekenis en verspreiding van namen (voor-, achter- en plaatsnamen).

18
Q

Antroponymie

A

Bestudeert de oorsprong van de voor- en achternamen van mensen.

19
Q

Toponymie

A

Bestudeert de oorsprong van plaatsnamen.

20
Q

Letterwoord

A

Afkorting van woorden waarbij je de beginletters neemt en deze uitspreekt als een bestaand woord, vb. SMAK, NMBS.

21
Q

Porte-manteauwoord / kofferwoord

A

Twee of meer bestaande woorden die je combineert waarbij de betekenis alle originele betekenissen van de woorden bevat, vb. brunch = breakfast + lunch.

22
Q

Morfeem / Woorddeel

A

Deel van een woord met een eigen betekenis dat niet verder in kleinere woorden opgesplitst kan worden, vb. boek(je).

23
Q

Grondwoord

A

Basis van het woord. Je kan het niet meer verdelen, vb. kaas.

24
Q

Samenstelling

A

Twee grondwoorden aan elkaar, vb. schimmelkaas.

25
Samenkoppeling
Twee grondwoorden aan elkaar, maar die zo vaak gebruikt worden dat het bijna als één woord wordt gezien, vb. pindakaas.
26
Afleiding
Woorden waarbij er iets wordt toegevoegd aan het grondwoord, maar het toegevoegde deel op zich geen woord kan zijn, vb. kaasje.
27
Samenstellende afleiding
Samenstelling waarbij bepaalde woorden afgeleid zijn, vb. twintigjarige.
28
Stam
Woordvorm die de basis is voor alle afleidingen, samenstellingen, verbuigingen en vervoegingen.
29
Naamval / casus
Middel waarmee we de grammaticale functie van een lidwoord of naamwoord aanpassen aan de zin.
30
Congruentie
Verschijnsel dat woorden kenmerken overnemen van andere woorden d.m.v. geslacht, getal, naamval, bepaaldheid, vb. "Dat klein meisje is lief" vs. "Die kleine meisjes zijn lief".