Taalvariëteiten Flashcards
(9 cards)
1
Q
Monolinguaal
A
Ééntalig
2
Q
Bilinguaal
A
Tweetalig
3
Q
Taalvariant
A
Taal die afwijkt van een andere taal met varianten (vb. dialect, etnolect, …)
4
Q
Taalvariëteit
A
Wordt gebruikt om verschillende taalsoorten te onderscheiden van elkaar. Bepaalde taalfamilies, dialecten, jongerentaal, …
5
Q
Sociolect
A
Dialect wordt een sociolect als enkel nog bepaalde groepen hiermee werken (sociale klasse: marginalen, ‘t chique volk).
6
Q
Etnolect
A
Dialect van etnische afkomst (Marokkaans-Nederlands).
7
Q
Jargon
A
Vaktaal (vb. dokters).
8
Q
Archaïsme
A
Term waarmee een verouderde taalvorm, zinsconstructie of woord wordt aangeduid. Komen vooral voor in wettelijke, ambtelijke en Bijbelse taal.
9
Q
Taalregister
A
Situatiegebonden taalgebruik: woordkeuze en zinsbouw, bv. formeel, informeel, ongemarkeerd, archaïsch.
