woord en zinssematiek Flashcards

(38 cards)

1
Q

Synoniem

A

Woorden met dezelfde betekenis, vb. auto, wagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Antoniem

A

Woorden die elkaars tegengestelde zijn, vb. lang, kort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Homoniem

A

Eén woord, twee verschillende betekenissen, vb. arm (lichaam, geld).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Homofoon

A

Zelfde uitspraak, andere spelling, andere betekenis, vb. leider, lijder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Homograaf

A

Eén woord, zelfde spelling, andere betekenis, vb. v(é)rspringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Polysemie

A

Woord(groep) dat verschillende betekenissen of namen kan hebben, vb. steen (kei, edelsteen, grafsteen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Letterlijk/Figuurlijk

A

Vb. “Ik zit op het puntje van mijn stoel.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Denotatie

A

Letterlijke betekenis, vb. patattenzak: zak met patatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Connotatie

A

Figuurlijke betekenis, vb. patattenzak: iemand die niet sierlijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pejoratief

A

Woorden met een slechte connotatie, vb. wijf (echtgenote, slechte vrouw).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Melioratief

A

Woorden met een gunstige connotatie, vb. homo (eerst scheldwoord, nu oké).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Contaminatie

A

Mengeling van woorden of uitdrukkingen, vb. “Ik zal dat eens nachecken.” (nakijken/checken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Eponiem

A

Woorden afkomstig van eigennamen, vb. zeppelin, Celsius, Fahrenheit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geoniem

A

Woorden afkomstig van geografische plaatsen, vb. bikini, frankfurter, rugby.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Polyseem

A

Woorden met verschillende betekenissen, maar met verband, vb. glas melk, glas raam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eufemisme

A

Stijlfiguur waarmee iets mooier of vriendelijker wordt gemaakt, vb. ongewenst bezoek (inbraak).

17
Q

Dysfemisme

A

Stijlfiguur waarmee iets slechter of negatiever wordt gemaakt, vb. moddervet (dik).

18
Q

Vergelijking

A

Het ene ten opzichte van het andere zetten.

19
Q

Hyponiem

A

Woorden die gedekt worden door andere woorden met een ruimere betekenis, vb. moeder, vader (hyponiemen van “ouder”).

20
Q

Hyperoniem

A

Woorden die hyponiemen dekken, vb. ouder (voor moeder en vader).

21
Q

Personificatie

A

Levenloze, niet-menselijke of abstracte begrippen krijgen menselijke eigenschappen, vb. “Mijn pc heeft weer moeilijk gedaan vandaag.”

22
Q

Hyperbool

A

Overdrijving, vb. “Ik heb eeuwen moeten wachten.”

23
Q

Paradox

A

Schijnbare tegenstelling die op een dieper niveau logisch is, vb. “Weinig alcohol kan te veel zijn.”

24
Q

Pleonasme

A

Overbodige combinatie van twee woorden, vb. rood bloed (bloed is altijd rood).

25
Tautologie
Benadrukken van een woord met een ander woord met een vergelijkbare betekenis, vb. gratis en voor niks, voor eeuwig en altijd.
26
Metafoor
Beeldspraak met impliciete vergelijking, vb. "Met zo’n diploma gaan alle deuren voor je open."
27
Metoniem
Verandering van naam door associatie, vb. "België won van Duitsland" (bedoeld wordt het voetbalteam).
28
Spreekwoord
Onveranderlijke formulering, vb. "Na regen komt zonneschijn."
29
Zegswijze
Kan een zin vormen en aangepast worden, vb. "Het loopt de spuigaten uit."
30
Spreuk
Een korte, bondige uitspraak, vb. "Geluk kun je vermenigvuldigen door het te delen."
31
Stijlfouten
Verkeerd gebruikte woorden of uitdrukkingen; indien opzettelijk, kan het een stijlfiguur zijn, vb. "Dat kost duur."
32
Modaliteit
Gebruik van modale hulpwerkwoorden of bijwoorden om een gevoel te versterken zonder de betekenis te veranderen, vb. "Luister nou toch eens even."
33
Betekenisverandering
Woord dat doorheen de tijd een andere of ruimere betekenis heeft gekregen.
34
Stijlfiguren
Gebruik om indruk te maken of een boodschap krachtiger over te brengen, vb. pleonasme, eufemisme, tautologie.
35
Stijlfouten
Foutief gebruik van stijlfiguren, vb. foutieve samentrekking, tangconstructie, dubbele ontkenning.
36
Foutieve samentrekking
Twee zinnen samenvoegen zonder het werkwoord correct aan te passen.
37
Tangconstructie
Woorden die bij elkaar horen, staan te ver uit elkaar in een zin.
38
Dubbele ontkenning
Twee ontkenningen in een zin waardoor de betekenis omgekeerd wordt, vb. "Ik heb nooit geen dorst" (zou moeten betekenen: "Ik heb altijd dorst").