Stijlfiguren Flashcards
(44 cards)
Beeldspraak/ stijlfiguur:
figuurlijke taal vaak door associaties (beelden die in ons hoofd komen wanneer we ergens aan denken)
Allegorie
Een uitgewerkt metafoor: een symbolische voorstelling van een idee die gedurende het gehele gedicht, verhaal of boek wordt volgehouden. Vb De kleine Johannes.
Antropomorfisme
Toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens: het tonen of behandelen van dieren, goden en voorwerpen alsof ze menselijk zijn qua uiterlijk, karakter of gedrag.
Associatie
Om een diploma te halen moet je studeren. Dit is een uitspraak van een politicus → Veel politici liegen → Dus deze uitspraak is een leugen.
Metafoor
Van ‘zitten’: ergens (niet) mee zitten, er doorheen zitten; ‘Lage’ opbrengst, ‘hoge’ opbrengst; lucht zijn voor iemand, een gat in de lucht springen.
Personificatie
Zaken menselijke eigenschappen geven. ‘De oude auto kwam hoestend en proestend op gang, maar hij deed het nog wel.’
Reificatie of verdinglijking
‘Tijd is geld’ Tijd is niet tastbaar, geld wel.
Synesthesie
Combinatie van zintuiglijke indrukkingen die tot een uitdrukking worden verwerkt. ‘Bittere woorden’.
Vergelijking
Overeenkomst tussen onderwerp en iets anders ‘als’, ‘zoals’, ‘gelijk’, ‘koppelwerkwoord’ vb. ‘Koppig als een ezel’ ‘Zo rood als wijn’.
Metoniem
Naamsverwisseling; Datgene wat feitelijk bedoeld wordt indirect aangeduid middels een nauw verbonden begrip.
Pars pro toto
Deel voor geheel: ‘even de neuzen tellen’ = personen.
Totum pro parte
Geheel voor deel: ‘België won van Duitsland’ = 11 voetballers.
Maker-gemaakte
Maker voor gemaakte: ‘wij hebben een Herman Brood boven de bank’ = een schilderij gemaakt door Herman Brood.
Plaats-product
Plaats voor product: ‘wil je nog een glaasje bordeaux’ = wijn uit de omgeving van Bordeaux.
Inhoud-houder
Inhoud voor houder: ‘een glaasje drinken’ = wijn drinken.
Enkelvoud voor meervoud
Enkelvoud voor meervoud: ‘het stadion barstte in luid applaus uit’ = het publiek barstte in luid applaus uit.
Oorzaak-gevolg
Oorzaak-gevolg: ‘hij heeft lood in zijn schoenen’ = hij twijfelt om iets te doen.
Antithese
Tegenstelde begrippen worden verbonden om eigenschappen te versterken. Bv. ‘Ze steunen elkaar door dik en dun’.
Enjambement
Zinnen die doorlopen of afgebroken worden op een rare plaats/manier, meestal zodat het rijmt. vb ‘De kat viel van de trappe, mijn vader verkoopt aardappe- len en uien.’
Hyperbool
Overdrijving. bv. ‘Ik heb eeuwen gewacht’, ‘Zij lachte zich dood’.
Understatement
Onderdrijving, met humor: ‘De voetbalhuldiging liep een beetje uit de hand: negentig doden’.
Litotes
Ontkenning van het tegengestelde. ‘Ze konden er niet om lachen.’ (‘Ze vonden het heel vervelend.’)
Onomatope
Klanknabootsing: ‘tic tac tic tac’ (klok) ‘Vroeeem’ (auto).
Paradox
Schijnbare tegenstelling: ‘Naarmate de kennis toeneemt, weet men steeds minder’.