muziekgeschiedenis H4 Flashcards

(39 cards)

1
Q

Brandpunt van de Europese muziek

A

Wenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar verwijst klassieken naar?

A

Klassieken verwijst naar de Klassieke periode van de Grieken en Romeinen.
Het Klassieke schoonheidsideaal van harmonie door:
- duidelijke evenwichtige vormdelen
- herhaling
- contrast
zijn in de Weense muziek terug te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Belangrijkste componisten

A

Haydn, Mozart en Beethoven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Houtblaasinstrumenten

A

Fluit (vroeger van hout, tegenwoordig van metaal).

Hobo : dubbel riet

Klarinet : enkel riet.

Fagot : dubbel riet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Koperblaasinstrumenten (2)

A

Hoorn
Trompet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Strijkers en hun verschillende speelwijzen

A

speelwijzen: arco: gestreken, pizzicato: getokkeld
Viool
altviool
Cello
Contrabas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Slagwerk

A

Pauken
2 pauken: interval: reine kwart (de kleine pauk is grondtoon, de grote de dominant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de belangrijkste vormen? En hoe heb je een evenwicht in de vorm?

A

De hoofdvorm en rondo
Evenwicht door herhaling en contrast bijv. ABA of ABACABA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Periodisering

A

=Evenwichtige zinsindeling: van voorzin (bijv. 4 maten) en nazin (bijv. 4 maten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zijn melodieën in opgebouwd?

A

uit drieklanken/drieklankmotieven.
bv. I (g mineur) leidtoon cis voor V V I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitvoeringswijzen

A

Gebruik van notaties als: staccato, legato waarmee de articulatie wordt aangegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dynamische tekens:

A

Pianissimo (p=zacht) mezzoforte (mf=normaal) en forte (f=hard) sf (subito forte = plotseling hard) of
sp (subito piano = plotseling zacht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Voorslagen

A

Korte nootjes ter versiering vóór de daadwerkelijke noot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

unisono

A

Samenklank in prime of octaaf. Door toepassing van unisono kan de componist de klank van een melodie naar voren halen, deze wordt voller en sterker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Typisch Weens Klassiek begeleidingspatroon

A

Gebroken akkoorden in de linkerhand van de piano: Albertijnse bas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Albertijnse bas

A

Typisch Weens Klassiek begeleidingspatroon: gebroken akkoorden in de linkerhand van de piano.

17
Q

Het strijkkwartet

A

Het strijkkwartet is hét kamermuziekensemble van de klassieke periode en bestaat uit:
- eerste viool
- tweede viool
- altviool
- cello
- alle instrumenten gelijkwaardig
- Aan het strijkkwartet wordt vaak één of meer instrumenten toegevoegd: zo bestaat een hobokwintet uit een hobo en strijkkwartet.
- Strijkkwartetten als stuk/compositie zijn meerdelig zoals een sonate of symfonie.

18
Q

Waar bestaat het strijkkwartet uit?

A

1e viool, 2e viool, altviool, cello

19
Q

De altsleutel

A

(=c-sleutel)
De middelste lijn geeft in de altsleutel de C aan.

20
Q

Het symfonieorkest

A

Ontstaan van het symfonieorkest (vaste bezetting) bestaande uit de volgende instrumentgroepen:

1) Houtblazers: fluit, hobo, klarinet, fagot
2) Koperblazers: hoorns, later ook trompetten
3) Strijkers: 1e, 2e viool, altviolen, cello, contrabassen
4) Slagwerk – 2 pauken

21
Q

Wat verdwijnt er met de verdwijning van het klavecimbel in het orkest?

A

De basso continuo

22
Q

Dirigent

A

Door het verdwijnen van de klavecimbel kreeg de dirigent definitief een andere plaats: op “de bok” voor het orkest met zijn rug naar het publiek. Hij maakte gebruikt van een stokje i.p.v. een rol papier, een wandelstok of, als hijzelf meespeelde op viool of klavecimbel, knikjes met het hoofd.

23
Q

De symfonie als vorm

A

De symfonie is de meest in het oog springende muziekvorm van de klassieke periode.
Het woord symfonie betekent samenklank (van stemmen of instrumenten).

24
Q

Uit welke delen bestaat een symfonie?

A

1) Allegro
2) Adagio
3) Menuet
4) Finale: allegro of presto
In rondovorm als er in de finale wordt geëindigd in allegro

25
Sonate
Een sonate is een muziekstuk met meestal een vaste opbouw uit meerdere delen (meestal 3 of 4)
26
Allegro
In de hoofdvorm of sonatevorm
27
Adagio
Langzaam. Het rust moment in het stuk
28
Menuet
-Een sierlijke dans -¾ maat -de luisteraar telaten ontspannen. -(Vorm is A-B-A) (Beethoven stapte af van het dansje en maakte van het menuet een scherzo (scherts of grap))
29
Finale: allegro of presto
De uitsmijter van de symfonie in de hoofdvorm of in de rondovorm
30
Rondovorm
Een vorm waarbij met het refrein (A) wordt begonnen en geëindigd. bijv. A B A C A B A
31
Soloconcert
Het soloconcert is in de Barok ontstaan en is een concert voor een solo-instrument met begeleiding van orkest. Het blijft uit drie delen bestaan: snel – langzaam - snel Een bijzonder moment in het soloconcert is de cadens
32
cadens
Het orkest stopt op de 5e trap van het stuk waarna de solist zijn technisch kunnen laat horen. De solist improviseert vrij op het thema van het betreffende deel. Dit doet de solist alleen, er is dus geen begeleiding. Als de improvisatie is afgelopen zet het orkest (tutti) met het slotthema in op de Ie trap. V solo I orkest solist orkest (tutti)
33
Hoofdvorm (Classicisme)
Expositie Doorwerking Reprise
34
expositie
- (Introductie) - Thema 1 (in de grondtoonsoort, tonica) - Overgangszin (transition) - Thema 2 (contrast met thema 1, in dominant toonsoort of, indien mineur, in de majeurparallel) - (Slotgroep) (codetta)
35
Doorwerking
Vrije verwerking van het muzikale materiaal uit de expositie. Veel modulatie
36
Reprise
- Thema 1 (grondtoonsoort, tonica) - Overgangszin - Thema 2 (nu ook in de grondtoonsoort) - (Slotgroep) - Coda (Italiaans: letterlijk staart, de ‘outtro’)
37
Homofoon
- de verschillende vormen hebben hetzelfde ritme - alle stemmen staan keurig onder elkaar - alle stemmen vormen vaak akkoorden - bij gezongen muziek is de tekst goed te verstaan. - de hoofdmelodie is vaak de hoogste melodie. Verticale schrijfwijze.
38
Polyfoon, wat is het en geef voorbeelden
- de verschillende stemmen hebben een grote mate van zelfstandigheid - de verschillende stemmen/melodieën bewegen onafhankelijk ten opzichte van elkaar. voorbeelden: - Een canon (strenge imitatie). - imitatie - stemparen - cantus firmus Horizontale schrijfwijze.
39
de twee vormen van meerstemmigheid
Polyfoon en Homofoon