nederlands afkortingen Flashcards
nederlands (38 cards)
1
Q
ir.
A
ingenieur
2
Q
dr.
A
dokter
3
Q
vne.
A
voornamelijk
4
Q
Ca.
A
circa
5
Q
u.
A
uur
6
Q
m.a.w.
A
met andere woorden
7
Q
min
A
minuut
8
Q
O.A.
A
onder andere
9
Q
v
A
volt
10
Q
w
A
watt
11
Q
kg
A
kilogram
11
Q
m³
A
kubieke meter
12
Q
a.m.
A
ante meridiem
13
Q
p.m.
A
post meridiem
14
Q
d.m.v.
A
door middel van
14
Q
a.s.
A
aanstaande
15
Q
hst.
A
hogesnelheidstrein
16
Q
pmd
A
plastic metaal drankkarton
17
Q
EU
A
europese unie
18
Q
JAC
A
jongere advies centrum
19
Q
vzw
A
vereninging zonder wistoogmerk
20
Q
VN
A
verenigde naties
21
Q
m.b.v.
A
met behulp van
22
Q
evt.
A
eventueel
23
24
bv.
bijvoorbeeld
25
l
liter
26
v.c.
voor chrisrus
27
d.w.z.
dat wil zegge,
28
nl.
nederland
29
30
M;b.t
MET BETREKKING TOT
30
i.p.v.
inplaats van
31
m²
vierkante meter
32
33
vgl
vergelijk
34
suv
sports utility vehicles
35
clb
centrum voor leerlingbegeleiding
