Nederlands in Active Hoofstuk 6 Flashcards
(57 cards)
1
Q
onszelf
A
ourselves
2
Q
klagen (over)
A
to complain about
3
Q
de werkdruk
A
workload
4
Q
de druk
A
load, pressure
5
Q
betogen
A
to argue, to contend
6
Q
drijven
A
to driven (like to be driven)
7
Q
levensreddend
A
life-saving
8
Q
redden
A
to save (smb, smth, not money)
9
Q
het brein
A
the brain
10
Q
(on)voldoende
A
(in)sufficient(ly)
11
Q
uitdagen
A
to challenge
12
Q
(on)bereikbaar
A
(un)contactable
13
Q
waak voor (waken voor)
A
keep an eye on, to safeguard
14
Q
het bewijs
A
proof
15
Q
stressloos
A
stress-free
16
Q
samen..gaan (samengaan)
A
to go together
17
Q
tussendoor
A
in between
18
Q
doceren
A
to teach
19
Q
de lezing
A
the lecture, reading
20
Q
uitdaging
A
a challenge
21
Q
hopeloos
A
hopeless
22
Q
prikkelen
A
to stimulate
23
Q
hersenen / de hersens
A
brain
24
Q
de beslissing
A
decisions
25
het geklaag
complaining
26
de spoed
haste, urgency
27
de spoedeisende hulp
A&E, emergency services
28
de veiligheid
the safety
29
handelen
to act (on smth)
30
de hartfrequentie
heart rate
31
spi
32
spierspanningen
muscle tensions
33
het recht
the right (to)
34
de privetijd
personal time
35
pieken
to peak
36
dienstverlenende
service-providing
37
verlenen
to grant, to provide
38
verlaten
to leave
39
daardoor
as a result
40
zolong
as long as
41
ingewikkeld
complicated
42
in tegestelling tot
contrary to, in constrast to
43
de tegenstelling
contrast
44
het proefschrijft
dissertation, thesis
45
beoorelingsgesprek
assesment / performance review
46
de beoordeling
assessment
47
komen...in...op (opkomen in)
to come up in
48
gat mis (misgaan)
to go wrong
49
inset ((zich) insetten (voor))
to use (for), to devote (to)
50
gerust
safety, rest, at ease
51
onderuitgaan
to fail, to fall doen
52
tegengaan
to combat, to go against, to prevent
53
reguleren
to regulate
54
hanteren
to use
55
presteren
to perform
56
kortom
in short
57