Periode 3 Nl-du Flashcards
(78 cards)
1
Q
De nooduitgang
A
Der Notausgang
2
Q
De speler
A
Der Spieler
3
Q
Het sportveld
A
Der Sportplatz
4
Q
De staanplaats
A
Der Stehplatz
5
Q
Het televisietoestel
A
Der Fernseher
6
Q
De toeschouwer
A
Der Zuschauer
7
Q
De trainer
A
Der Trainer
8
Q
De vereniging
A
Der Verein
9
Q
Het voetbalveld
A
Der Fußballplatz
10
Q
Het weerbericht
A
Der Wetterbericht
11
Q
De zwemmer
A
Der Schwimmer
12
Q
De discussie
A
Die Diskussion
13
Q
Het entertainment, de conversatie
A
Die Unterhaltung
14
Q
De galerie
A
Die Galerie
15
Q
De literatuur
A
Die Literatur
16
Q
De oefening
A
Die Übung
17
Q
De reclame
A
Die Werbung
18
Q
De rij
A
Die Reihe
19
Q
Het team
A
Die Mannschaft
20
Q
De boot
A
Das Boot
21
Q
Het doelpunt, de poort
A
Das Tor
22
Q
Het feest
A
Das Fest
23
Q
Het publiek
A
Das Publikum
24
Q
Het resultaat, de uitslag
A
Das Ergebnis
25
Het stadion
Das Stadion, stadien
26
Het tennis
Das Tennis
27
De training
Das Training (-s)
28
Het zwembad
Das Schwimmbad (“-er)
29
Bekijken
Sich ansehen - angesehen
30
Deelnemen aan
Teilnehmen an - teilgenommen
31
Sporten
Sport treiben - getrieben
32
Staan
Stehen - gestanden
33
Trainen
Trainieren
34
Uitgaan
Ausgehen - ausgegangen
35
Verliezen
Verlieren - verloren
36
Verzamelen
Sammeln
37
Winnen
Gewinnen - gewonnen
38
Op televisie
Im Fernsehen
39
Spannend
Spannend
40
Super
Super
41
Uitverkocht
Ausverkauft
42
De advertentie
Die Anzeige
43
Het artikel
Der Artikel
44
De auteur, de schrijver
Der Autor (-en)
45
Het bericht, het verslag
Der Bericht
46
De entree
Der Eintritt
47
De feestdag
Der Feiertag
48
De fotograaf
Der Fotograf (-en)
49
De hoofdrolspeler
Der Hauptdarsteller
50
De ingang
Der Eingang
51
De journalist
Der Journalist (-en)
52
De musicus
Der Musiker
53
De regisseur
Der Regisseur
54
De schilder
Der Maler
55
De toneelspeler, de acteur
Der Schauspieler
56
De zanger
Der Sänger
57
De boekhandel
Die Buchhandlung
58
Het evenement
Die Veranstaltung
59
De openingstijd
Die Offnüngszeit
60
De tekening
Die Zeichnung
61
De tentoonstelling
Die Ausstellung
62
Het computerspel
Das Computerspiel
63
Het instrument
Das Instrument
64
Het interview
Das Interview (-s)
65
Het lied
Das Lied (-er)
66
Het plakaat, de poster
Das Plakat
67
Het nieuws
Die Nachrichten
68
Bezichtigen
Besichtigen
69
Plaatsvinden
Stattfinden - stattgefunden
70
Tekenen
Zeichnen
71
Werpen
Werfen - geworfen
72
Bekend
Bekannt
73
Beroemd
Berühmt
74
Geopend van ... tot
Geöffnet von ... bis
75
Gesloten zijn
Geschlossen sein
76
Klassiek
Klassisch
77
Vreemd, raar
Komisch
78
Wekelijks
Wöchentlich
