S4.2 Te huur Flashcards
(24 cards)
le sèche-linge - les sèche-linge
de droogkast - de droogkasten
Il y a une machine à laver et un sèche-linge.
Er is een wasmachine en een droogkast.
le rez-de-chaussée
HET gelijkvloers
Erik habite au rez-de-chaussée.
Erik woont op het gelijkvloers.
le prix de location - les prix de location
de huurprijs - de huurprijzen
Le loyer est de 700 euros.
De huurprijs is 700 euro.
le coût - les coûts
de kost - de kosten
Les frais sont inclus dans le prix de la location.
In de huurprijs zijn de kosten inbegrepen.
l’appareil - les appareils
HET toestel - de toestellen
La cuisine est équipée d’appareils électroménagers.
De keuken is ingericht met toestellen.
étage - les étages
de verdieping - de verdiepingen
J’habite au deuxième étage.
Ik woon op de tweede verdieping.
louer (je loue)
huren (ik huur)
Je loue un appartement en centre ville.
Ik huur een appartement in het centrum.
déménager (je déménage)
verhuizen (ik verhuis)
Je déménage le week-end prochain.
Ik verhuis volgend weekend.
resembler (je resemble)
eruitzien (ik zie eruit)
À quoi ressemble votre appartement ?
Hoe ziet je appartement eruit?
reste à la maison (je reste à la maison)
thuisblijven (ik blijf thuis)
Quand je suis malade, je reste à la maison.
Als ik ziek ben, blijf ik thuis.
proche de ….
dicht bij…
Nous habitons à proximité de l’école.
Wij wonen dicht bij de school.
pas loin de …
niet ver van…
J’habite pas loin de l’arrêt de bus.
Ik woon niet ver van de bushalte.
