Thema 5.2. cognitie Flashcards

1
Q

Cognitieve revalidatie

A

Interventies om cognitieve problemen te verbeteren die kunnen optreden als gevolg van een hersenaandoening. Definitie: ‘een proces waarin cliënten en hun naasten samenwerken met zorgprofessionals om cognitieve stoornissen veroorzaakt door een hersenaandoening te verminderen of te verlichten’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Restauratieve aanpak

A

Aanpak dat gericht is op het herstellen of verbeteren van een cognitieve stoornis. Bepaalde trainingen kunnen helpen om een specifiek getrainde taak weer opnieuw te leren. Echter is wel duidelijk dat generalisatie naar andere taken niet optreedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Compensatoire aanpak

A

Compensatoire aanpak is gericht op het verminderen van de gevolgen van cognitieve stoornissen (en dus niet het herstellen van de cognitieve stoornis) waarbij gebruik wordt gemaakt van interventies zoals psycho-educatie, omgevingsaanpassingen, vaardigheidstraining en strategietraining.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Factoren van invloed op het behandelplan van cognitieve revalidatie

A

De gekozen interventies moeten worden afgestemd op:
• De aard en de ernst van de cognitieve stoornis.
• De (resterende)leermogelijkheden.
• De mate van inzicht in eigen functioneren.
• Wensen van cliënt en omgeving
• Inschatting behandelaar van haalbaarheid van doelen.
N.a.v. bovenstaande wordt een behandelplan opgesteld waarbij geadviseerd wordt om de doelen zoveel mogelijk te relateren aan dagelijkse activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Persoonsfactoren die invloed hebben op leerbaarheid

A
  • Leeftijd
  • Opleiding
  • Motivatie
  • Persoonlijke interesses
  • Coping stijl.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kennis en toepassen

A

Naast het verwerven van (hernieuwde) kennis en vaardigheden moet dit ook op het juiste moment kunnen worden toegepast. Hiervoor zijn de executieve functies nodig. Deze helpen beoordelen wek gedrag ingezet dient te worden in een bepaalde situatie en om dit gedrag te plannen, te initiëren, uit te voeren, te evalueren en bij te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Inzicht in eigen beperkingen en oorzaak van beperkingen ervan

A

Inzicht in eigen functioneren speelt een belangrijke rol in de motivatie van de cliënt om nieuwe vaardigheden te leren. Mensen met een hersenaandoening kunnen
problemen hebben met het herkennen van hun beperkingen en problemen. Een ontbrekend of verminderd inzicht in functioneren heeft verschillende oorzaken die ook tegelijk aanwezig kunnen zijn.
• De hersenaandoening zelf
• Cognitiever stoornissen waardoor de cliënt de gevolgen van de aandoening niet kan waarnemen of beoordelen.
• Een gebrek aan informatie voer de stoornis of onvoldoende confrontatie met de gevolgen
• Een psychologisch defensiemechanisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drie niveaus van inzicht in eigen beperkingen

A
  1. Intellectuele inzicht. Een persoon weet dat hij een stoornis heeft, zonder te herkennen wanneer deze optreedt.
  2. Emergente inzicht (emergent awareness). Het spontaan optredende inzicht, het herkennen van problemen die ontstaan door de stoornis op het moment dat deze problemen optreden.
  3. Anticiperende inzicht. Een persoon kan inschatten in welke situaties problemen zullen ontstaan als gevolg van de stoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interventies voor het vergroten van ziekteinzicht

A
  • De cliënt herhaaldelijk confronteren met de beperkingen. Dit dienst zorgvuldig en doordacht te worden ingezet.
  • Psycho-educatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omgevingsaanpassing

A

Wanneer een cliënt zelf geen inzicht toont in zijn beperkingen en de leerbaarheid zeer gering is, dienen interventies gericht te zijn op het aanpassen van de omgeving. Het uitgangspunt is dat aanpassingen in de fysieke en sociale omgeving structuur geven die voor de cliënt nodig is om zo optimaal mogelijk te kunnen functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Conditionering en gedragsbehandeling

A

Wanneer inzicht in het eigen functioneren ontbreekt, maar nog wel enig leervermogen resteert, kan gebruikgemaakt worden van conditioneren en gedragsbehandeling. Ook bij deze interventie wordt een groot beroep gedaan op de omgeving. In tegenstelling tot bij de omgevingsaanpassing wordt bij deze interventie verwacht dat er nieuw gedrag aangeleerd kan worden. Bedoeling is om met de juiste bekrachtiging ongewenst gedrag te laten uitdoven en gewenst gedrag te stimuleren. Dit kan o.a. via de ABC-methode (antecedentes-behaviour-consequences).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vaardigheidstraining

A

Wanneer een cliënt merkt dat de uitvoering van taken problemen opleveren en wanneer hij gemotiveerd is om deze taken te (her)leren, kan vaardigheidstraining
worden aangeboden. Situatie gebonden activiteiten kunnen worden getraind maar generalisatie naar andere taken worden niet verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Foutloos leren

A

Een methode die wordt ingezet als cliënten niet van hun fouten kunnen leren. Het doet een beroep op het impliciete geheugen, dat bij mensen met een hersenaandoening vaak meer gespaard is gebleven dan het expliciete geheugen. Het uitgangspunt is om het maken van fouten te voorkomen omdat hersenen van mensen met een geheugenstoornis fouten niet meer herkennen en daardoor ook niet kunnen leren van fouten maar ze juist blijven maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Strategietraining

A

Strategietraining dient om de cliënt een nieuwe manier te leren waarop taken kunnen worden uitgevoerd. Een strategie kan worden aangeleerd die toepasbaar is in een categorie van situaties. Het is dus een algemene aanpak die kan worden toegepast in verschillende situaties die bepaalde overeenkomsten hebben. De cliënt moet zelf kunnen herkennen in welke situaties en wanneer de strategie toegepast moet worden. Er moet dus sprake zijn van emergent inzicht of anticiperend inzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dementie

A

Dementie wordt in de DSM-V benoemd als ernstige neurocognitieve stoornis (NCS) en vastgesteld wanneer er cognitieve of gedragsmatige symptomen bestaan die:
1. Het dagelijks en beroepsmatig functioneren in de weg staan.
2. Duidelijk afgenomen zijn in vergelijking met een voorgaand niveau.
3. Niet verklaard kunnen worden door een delier of een psychiatrische aandoening.
4. Minimaal twee van de volgende domeinen betreffen.
• Geheugen.
• Executieve functies.
• Visuospatiële functies (voorwerpen of mensen niet meer herkennen)
• Taalfuncties
• Persoonlijkheid en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Domeinen van NCS volgens de DSM-V

A
  • Complexe aandacht
  • Uitvoerende functies
  • Geheugen en leervermogen
  • Taal
  • Perceptueel-motorische functies
  • Sociale cognitie.
17
Q

MCI

A

Mild cognitive impairment. Het kan een voorstadium zijn van dementie maar kan ook samenhangen met andere factoren waardoor de beperkingen stabiel kunnen blijven of op termijn weer kunnen verdwijnen

18
Q

Adaptieve taken bij dementie

A
  1. Omgaan met beperkingen in het dagelijks leven.
  2. Behoud van emotioneel evenwicht
  3. Behoud van positieve zelfwaardering
  4. Onderhouden en aangaan van sociale contacten
  5. Opbouwen van en adequate relatie met zorgprofessionals
  6. Aanpassen aan een nieuwe (woon)omgeving
  7. Omgaan met een onzekere toekomst.
19
Q

Psychologische behoefte van mensen met dementie volgens Kitwood

A
  • Behoefte aan liefdevolle aandacht en respect (love)
  • Behoefte aan veiligheid en vertrouwdheid (attachment)
  • Behoefte aan troost en steun (comfort)
  • Behoefte aan sociale inclusie (inclusion)
  • Behoefte aan participatie en iets omhanden hebben (occupation)
  • Behoefte aan behoud van identiteit en zelfwaardering (identity)
20
Q

Advance care planning

A

Interventie mogelijkheden om in het beginstadium van dementie samen met de cliënt en familie te kijken naar wat er moet gebeuren en toekomstplannen te maken. Een voorbeeld van advanced care planning interventie is early diagnosis dyadic intervention (EDDI) of ‘samen verder na diagnose dementie’. Ervaring leert dat veel dementerenden hier niet aan mee willen doen en liever een vertrouwd iemand willen aanwijzen die namens hen beslissingen mag gaan nemen.

21
Q

Cognitief georiënteerde interventies

A

Doel: behoud of verbetering van het cognitief functioneren, maar ook leren omgaan met cognitieve beperkingen en communicatie verbeteren. Dit gebeurt met een groepsgewijs stimuleringsprogramma wat inderdaad na onderzoek blijkt de communicatie te verbeteren maar er is geen verschil in lichamelijk functioneren, depressie en angst. Eenzelfde soort interventie kan ook door mantelzorgers aangeboden worden.

22
Q

Cognitieve rehabilitatie

A

Exclusief gericht op het gebruik van strategieën en hulpmiddelen om beter om te gaan met cognitieve beperkingen.

23
Q

Emotie georiënteerde interventies

A

Doel: mensen met dementie emotioneel in evenwicht te houden, geborgenheid te bieden, het behoud van een positief zelfbeeld en identiteit stimuleren. Voorbeelden:
• Reminiscentie of gebruik van levensboeken.
• Muziekinterventies.
• Zintuigstimulering d.m.v. snoezelen of aromatherapie (massage met aromatischeolie)
• Technologie (inzet van robots ter gezelschap of de tovertafel)

24
Q

psychotherapeutische interventies

A

Wanneer cliënten vastlopen en moeite hebben met de acceptatie kan er depressie, angst, rouw enz. optreden. Ook kan er sprake zijn van probleemgedrag. Dan is psychotherapeutische behandeling geïndiceerd. In het beginstadium van dementie kan dit met de cliënt zelf, later zal dit vooral gericht zijn op de omgeving. Voorbeelden
• Cognitieve gedragstherapie bij angst. (fase 1 vertrouwensrelatie opbouwen, fase 2 CGT toepassen, fase 3 afsluiten en toekomst bespreken).
• Groepspsychotherapie

25
Q

Intramurale multidisciplinaire programma’s.

A

Voor mensen in een zorginstelling. Voorbeelden zijn:
• Doen bij depressie. 1 opsporen, 2 behandelen, 3 monitoren
• Grip op probleemgedrag. 1 detectie, 2 analyse, 3. Behandeling, 4 evaluatie
• Zevenstappenmodel voor omgaan met onbegrepen gedrag.