Unit Nine

Question 1

deze(DAY-zuh)

Answer 1

this/these (for de-words)|Deze fiets is te duur. (This bike is too expensive)

Question 2

die(dee)

Answer 2

that/those (for de-words)|Die man spreekt goed Nederlands. (That man speaks good Dutch)

Question 3

dit(dit)

Answer 3

this (for het-words)|Dit huis heeft een mooie tuin. (This house has a nice garden)

Question 4

dat(dat)

Answer 4

that (for het-words)|Dat kind speelt buiten. (That child is playing outside)

Question 5

deze huizen(DAY-zuh HOW-zen)

Answer 5

these houses|Deze huizen zijn nieuw gebouwd. (These houses are newly built)

Question 6

die tafels(dee TAH-fels)

Answer 6

those tables|Die tafels zijn bezet. (Those tables are occupied)

Question 7

Wat is dit?(vat is dit)

Answer 7

What is this?|”Wat is dit?” “Dit is je OV-chipkaart.” (What is this? This is your public transport card)

Question 8

Welke wil je?(VEL-kuh vil yuh)

Answer 8

Which one do you want?|”Welke wil je?” “Deze graag.” (Which one do you want? This one please)

Question 9

deze tas(DAY-zuh tas)

Answer 9

this bag|Ik wil deze tas kopen. (I want to buy this bag)

Question 10

die schoenen(dee SCHOO-nen)

Answer 10

those shoes|Die schoenen zijn in de aanbieding. (Those shoes are on sale)

Question 11

dit kantoor(dit kan-TOOR)

Answer 11

this office|Dit kantoor is pas gerenoveerd. (This office was recently renovated)

Question 12

dat document(dat do-ku-MENT)

Answer 12

that document|Dat document moet je ondertekenen. (You need to sign that document)

Question 13

deze kamer(DAY-zuh KAH-mer)

Answer 13

this room|Deze kamer is beschikbaar. (This room is available)

Question 14

die buurt(dee boort)

Answer 14

that neighborhood|Die buurt is erg rustig. (That neighborhood is very quiet)

Question 15

Dat klopt(dat klopt)

Answer 15

That’s correct|”Je woont in Amsterdam?” “Dat klopt.” (You live in Amsterdam? That’s correct)

Question 16

Dit was het(dit vas het)

Answer 16

This was it|Dit was het voor vandaag. (This was it for today)

Question 17

die daar(dee daar)

Answer 17

that person there|Die daar is mijn nieuwe collega. (That person there is my new colleague)

Question 18

deze mensen(DAY-zuh MEN-sen)

Answer 18

these people|Deze mensen komen uit Iran. (These people come from Iran)

Question 19

uitsmijter(OUT-smy-ter)

Answer 19

fried eggs on bread with ham|Een uitsmijter graag. (A fried egg sandwich please)

Question 20

rekening(RAY-ke-ning)

Answer 20

bill/check|Mag ik de rekening alstublieft? (Can I have the bill please?)

Question 21

tafel(TAH-fel)

Answer 21

table|Tafel 8 is nog vrij. (Table 8 is still free)

Question 22

even(AY-ven)

Answer 22

just/for a moment|Kunt u even wachten? (Could you wait a moment?)

Question 23

neem maar mee terug(neem mar may ter-ug)

Answer 23

take it back|Deze soep is koud

Question 24

overhemd(OH-ver-hemt)

Answer 24

dress shirt|Dit overhemd moet gewassen worden. (This dress shirt needs to be washed)

Question 25

spijkerbroek(SPYK-er-brook)

Answer 25

jeans|Die spijkerbroek is vies. (Those jeans are dirty)

Question 26

sportkleren(SPORT-klay-ren)

Answer 26

sports clothes|Die sportkleren zitten in mijn tas. (Those sports clothes are in my bag)

Question 27

ondergoed(ON-der-hoot)

Answer 27

underwear|Dat ondergoed moet in de was. (That underwear needs to be washed)

Question 28

stinksokken(STINK-sok-ken)

Answer 28

smelly socks|Die stinksokken van Peter! (Those smelly socks of Peter!)

Question 29

bank(bahnk)

Answer 29

couch/sofa|Deze bank is heel comfortabel. (This couch is very comfortable)

Question 30

tafeltje(TAH-fel-che)

Answer 30

small table|Dat tafeltje kost €395. (That small table costs €395)

Question 31

lampje(LAMP-ye)

Answer 31

small lamp|Dat lampje past er mooi bij. (That small lamp matches nicely)

Question 32

kleur(klur)

Answer 32

color|Die kleur vind ik lelijk. (I find that color ugly)

Question 33

gaat wel(haht vel)

Answer 33

it's okay/so-so|Die bank? Hm

Question 34

dat is waar(dat is vahr)

Answer 34

that's true|Ja

Question 35

wat duur!(vat door)

Answer 35

how expensive!|€395? Wat duur! (€395? How expensive!)

Question 36

past echt bij jou(past echt bay yow)

Answer 36

really suits you|Die lamp past echt bij jou! (That lamp really suits you!)

Question 37

bedoel je(be-DOOL ye)

Answer 37

do you mean|Bedoel je dit tafeltje? (Do you mean this little table?)

Question 38

niks voor mij(niks for my)

Answer 38

not for me|Dit werk is niks voor mij! (This work is not for me!)

Question 39

nog onder(nog ON-der)

Answer 39

still under|Die sokken liggen nog onder het bed. (Those socks are still under the bed)

Question 40

pas één dag(pas ayn dach)

Answer 40

just one day|Dat heb ik pas één dag aan. (I've only worn that for one day)

Question 41

maar wel(mar vel)

Answer 41

but/however|Ja