voc trajet 5 Flashcards
(56 cards)
1
Q
de koper/ koopster
A
l’acheteur
l’acheteuse
2
Q
het voordeel
A
l’avantage (m)
3
Q
de consument/verbruiker
A
le consommateur
la consommatrice
4
Q
het afval
A
les déchets (m)
5
Q
het nadeel
A
le désavantage
6
Q
de verspilling
A
le gaspillage
7
Q
voordelig
A
avantageux
avantageuse
8
Q
hip/ in de mode
A
braché(e)
9
Q
zelfverzekerd
A
confiant(e)
10
Q
duurzaam
A
durable
11
Q
redelijk
A
raisonnable
12
Q
vergelijken
A
comparer
13
Q
bijdragen tot
A
contribuer à
14
Q
uitgeven
A
dépenser
15
Q
waard zijn
A
valoir
16
Q
het trucje
A
l’astuce (f)
17
Q
de twijdehandszaak
A
la friperie
18
Q
vernieuwend
A
novateur
novatrice
19
Q
genieten/ profiteren (van)
A
bénéficier (de)
20
Q
op de kop tikken
A
dénicher
21
Q
uitwisselen/ruilen
A
échanger
22
Q
beheersen
A
maîtriser
23
Q
grijpen, vastpakken
A
saisir
24
Q
het voordeel
de winst
A
le bénéfice
25
de spullen/goederen
les biens (m)
26
het koopje
la bonne affaire
27
de korte keten
le circuit court
28
het koopgedrag
le comportement d'achat
29
de uitgave
la dépense
30
de deeleconomie (2)
l'économie collaborative
l'économie de partage (f)
31
het ondernemerschap
l'entrepreneuriat (m)
32
de tussenpersoon
l'intermédiaire
(m/f)
33
het bezit
la possession
34
besparen
économiser
35
investeren
investir
36
onderhandelen (2)
marchander
négocier
37
herwaarderen
valoriser
38
tweedehands
de seconde main
39
in bulk
en vrac
40
verbeteren
acharné(e)
41
onvoorspelbaar
imprévisible
42
doordacht
réfléchi(e)
43
vertrouwen op
faire confiance à
44
een goede zaak doen, een koopje doen
faire une bonne affaire
45
aan de verleiding weerstaan
résister à la tentation
46
met kennis van zaken
en connaissance de cause
47
in opmars zijn, groeien
être en essor
48
met zich meebrengen
entraîner
49
beklemtonen
mettre l'accent sur
50
bevoordelen
privilégier
51
zich baseren op
reposer sur
52
het nadeel, het ongemak
l'inconvénient (m)
53
defect, stuk, kapot
défectueux
défectueuse
54
milieu, ecologisch
environnemental(e)
55
eerlijk
équitable
56