VOc unit 1.1 (5) Flashcards
(105 cards)
1
Q
het abonnement
A
l’abonnement
2
Q
de app
A
l’appli(cation)
3
Q
de atliek
A
l’athlétisme
4
Q
de fuif, het feest
A
la boum
5
Q
de tennisbaan
A
le court de tennis
6
Q
de (berg)beklimming
A
l’escalade
7
Q
het kampvuur
A
le feu de camp
8
Q
de klimmer
A
le grimpeur
9
Q
de gelegenheid
A
l’occasion
10
Q
het publiek
A
le public
11
Q
de (wandel)tocht/ de (trek)tocht
A
la randonnée
12
Q
de rust
A
le repos
13
Q
de sociale media
A
les réseaux sociaux
14
Q
de rugzak
A
le sac à dos
15
Q
de chat
A
le chat
16
Q
leuk, grappig
A
amusant(e)
17
Q
verslaan
A
battre
18
Q
(zich) verwonden, (zich) kwetsen
A
Se blesser
19
Q
bewegen
A
bouger
20
Q
in de tent slapen
A
dormir sous la tente
21
Q
(met z’n vieren) zijn
A
être (quatre)
22
Q
heel geboeid zijn door, een passie hebben voor
A
être passionné(e) de
23
Q
klimmen, klauteren
A
grimper
24
Q
joggen
A
jogger
25
zijn tent opzetten
monter sa tente
26
repeteren
répéter
27
zich abonneren (op)
s'abonner (à)
28
zwemmen
se baigner
29
uitgaan (in een discotheek)
sortir (en boîte)
30
chatten
tchatter
31
met behulp van
à l'aide de
32
ter gelegenheid van
à l'occasion de
33
dicht bij
à proximité de
34
de hobby's, de vrijetijdsbesteding
les loisirs
35
de deelnemer, de deelneemster
le participant, la participante
36
de hobby, het tijdverdrijf
le passe-temps
37
toegankelijk
accessible
38
bereiken
atteindre
39
toegang hebben tot
avoir accès à
40
zin hebben in
avoir envie de
41
aanmoedigen
encourager
42
verslaafd zijn aan, bezeten zijn van
être accro à
43
zich vermaken, zich ontsnappen
se distraire
44
trainen, oefenen
s'entraîner
45
rondhangen
traîner
46
de vechtsporten
les arts martiaux
47
de kano
le conoë
48
de (berg)beklimmer
l'escaladeur
49
de sportzaal, turnzaal
le gymnase
50
de vogelkunde
l'ornithologie
51
het pretpark, het attractiepark
le parc d'attractions
52
het benjispringen, de benjisprong
le saut à l'élastique
53
het parachutespringen
le saut en parachute
54
koken
cuisiner
55
zijn tent opzetten
dresser sa tente
56
(berg)beklimmen
escalader
57
kanoën
fairedu canoë
58
wandelen
faire de la marche
59
paardrijden
faire du cheval
60
fietsen
faire du vélo
61
vogels spotten
observer les oiseaux
62
op avontuur gaan
partir à l'aventure
63
duiken
plonger
64
het boek
le bouquin
65
de acteur, de actrice (toneel)
le comédien, la comédienne
66
het festival
le festival
67
de literatuur
la littérature
68
het schilderij, de schilderkunst
la peinture
69
de fotografie
le photographie
70
de scène
la scène
71
de repetitie
la répétition
72
het beeldhouwwerk, de beelhouwkunst
la sculpture
73
het spektakel
le spectacle
74
de toeschouwer, de toeschouwster
le spectateur, la spectatrice
75
het toneelgezelschap
la troupe (de théâtre)
76
plankenkoorts hebben
avoir le trac
77
lezen
bouquiner
78
opkomen
entrer en scène
79
musiceren
faire de la musique
80
toneelspelen
faire du théâtre
81
een rol spelen
jouer un rôle
82
beeldhouwen
sculpter
83
de (postzegel-) verzameling
la collection (de timbres)
84
de verzamelaar, de verzamelaarster
le collectionneur, la collectionneuse
85
het gezelschapsspel
le jeu de société
86
het verzamelen van postzegels
la philatélie
87
de streamingdienst
la platforme de vidéos à la demande
88
de spelregels
les règles du jeu
89
rustgevend
reposant(e)
90
gaan vissen
aller à la pêche
91
op café gaan, iets gaan drinken
aller boir un verre
92
een gezelsschapspel spelen
jouer à un jeu de société
93
kaarten, een kaartspel spelen
jouer aux cartes
94
rusten
prendre du repos
95
op café gaan iets gaan drinken (2)
prendre un verre
96
relaxen
se relaxer
97
drums spelen
jouer de la batterie
98
fitnessen
faire du fitness
99
dansen
faire de la danse
100
zwemmen 2
faire de la natation
101
gitaar spelen
jouer de la guitare
102
naar de bioscoop gaan
aller au cinéma
103
de duik
la plongée
104
het zwemmen, substantif
la baignade
105
afleiding
les distractions