Week 7 Flashcards

(63 cards)

1
Q

welke 3 vormen van dehydratie zijn er?

A
  1. Licht (0-5% gewichtsverlies)
    o Controles normaal
    o Dorst, minder plassen
  2. Matig (5-10% gewichtsverlies)
    o Snelle pols, hypotensie, koude huid, droge slijmvliezen
    o Oligurie, ingezonken ogen
  3. Ernstig (> 10% gewichtsverlies)
    o Zwakke snelle pols, hypotensie, perifere cyanose, perkamente slijmvliezen
    o Anurie, sterk ingezonken ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sensiviteit en specifiteit van de test?

A

Sensitiviteit van de test ==> hoeveel zieken vang ik? Hoe meer zieken ik vang, hoe
beter de voorspellende waarde van de negatieve test
§ Een hoge sensitiviteit is nodig om ziektes uit te sluiten
o Specificiteit van de test ==> hoeveel niet zieken vang ik? Hoe meer niet zieken ik vang,
hoe meer betrouwbaar de voorspellende waarde van de positieve test
§ Een hoge specificiteit is nodig om ziektes aan te tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

10 meest voorkomende laboratoriumbepalingen?

A

Hb, glucose, Kreat, Alat, TSH, CRP, BSE, WBC, PT
(INR), Na/K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke bloedcellen zijn er?

A

Bloedcellen (45%)
o Erytrocyten ==> hemoglobine bevindt zich in deze cel
o Trombocyten
o Leukocyten
§ Granulocyten, monocyten-macrofagen, lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hemoglobine?

A

eiwit voor zuurstoftransport en transport CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe heet een laag Hb?

A

anemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oorzaken anemie?

A
  • te weinig bloed aanmaak
  • verlies van bloed
  • verhoogde afbraak (hemolytische anemie)
  • chronische ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorbeelden anemie?

A

ijzergebrek, vitamine b-12 gebrek, coloncarcinoom, menstruatie, hartfalen, copd, reuma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoog Hb?

A

polycytemie, te veel rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oorzaken polycytemie?

A
  • uitdroging
  • longziekten
  • hoogtestage
  • polycytemia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat regelen de nieren zoal?

A

De volumina en de bloeddruk
Elektrolyten (Na+, K+, Cl-)
Calcium0fosfaathuishouding
Zuur-base-evenwicht
Excretie van afvalproducten
Excretie van medicatie
Hormonenproductie (erytropoetine (epo), renine)
o EPO gaat naar beenmerg en maakt dan meer rode bloedcellen aan
o Als RR daalt, scheidt de nier renine af en stijgt RR weer
Activatie van vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kunnen nefrologen de nierfunctie meten?

A

door de GFR, glomerulaire filtratie snelheid, uitgedrukt in mL/min
Normale GFR = 125 mL/min = 180 liter/dag = de voorurine
Normaal plas je ongeveer 1,5L/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is creatineklaring?

A

Creatinine klaring geeft aan hoe goed je nieren werken. Het meet hoeveel creatinine je nieren per minuut uit je bloed halen en in je urine stoppen.

2 manieren om dit te onderzoeken:
1. Urine + bloedtest

Je plast 24 uur in een pot.

Je laat bloed prikken.

Ze vergelijken hoeveel creatinine in urine zit met wat er in je bloed zit.

  1. Schatting via bloedtest

Vaak wordt alleen bloed gebruikt.

Arts rekent de klaring uit met je leeftijd, geslacht, gewicht, etc.

Deze waarde heet ook wel de eGFR (Estimated Glomerular Filtration Rate).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

naar welke dingen kijken ze naar bij een urineonderzoek?

A

Leukocyten en nitriet ==> urineweginfectie
Erytrocyten ==> urineweginfectie, nierschade
Eiwit in de urine ==> nierschade
Glucose ===>diabetes mellitus
Ketonen ==> bij hoog suiker als teken van vetzuurverbranding, bij ondervoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat betekenen een verhoogde ASAT/ALAT?

A

Enzymen die vrijkomen bij schade aan levercellen - - -
Alat: met name in lever
Asat: lever, spier, nier en erytrocyten
Voorbeeld: ziekte van Pfeiffer, hepatitis B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bilirubine metabolisme?

A
  1. Hemoglobine wordt afgebroken in de milt
  2. Afgebroken tot bilirubine
  3. Bilirubine gaat op transport via albumine naar de lever
  4. In de lever wordt het opgenomen
  5. In de lever wordt er een stofje aangeplakt (geconjugeerd bilirubine)
  6. Geconjugeerd bilirubine kan uitgescheiden worden via bijvoorbeeld de gal
  7. Komt in ontlasting of urine -
    Bilirubine geeft kleur aan je urine en kleur aan je ontlasting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat doet de schildklier en welke 2 ziektebeelden horen hierbij?

A

Schildklier
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen- - - -
Zorgt voor basale stofwisseling
Maakt schildklierhormoon (T4/T3)
Hypothyreoïdie
o Schildklier is ziek, maakt te weinig schildklierhormoon
§ Aansturing van boven gaat harder werken, dus er wordt meer TSH
afgescheiden
§ Hoog TSH, laag T4/T3
o Aansturing doet het niet, daardoor doet de schildklier het niet
§ TSH wordt niet afgescheiden, dus ook minder schildklierhormoon wordt
afgescheiden
§ Laag TSH en laag T4/T3
Hyperthyreoïdie
o Aansturing + schildklier werken hard ==> TSH hoog en T4/T3 hoog
o Schildklier werkt te hard, aansturing verminderd ==>TSH laag en T4/T3 hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

insuline en glucagon?

A

§ Insuline: glucose uit bloed naar de lichaamscellen (voor energieproductie of
opslag als reservebrandstof)
§ Glucagon: glucose vanuit de opslagcellen naar bloed (wanneer bloedsuiker
te laag wordt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hyper en hypoglycemie?

A

Hyperglycemie
o Diabetes mellitus nieuw
o Diabetes ontregeling
o Medicatie (prednison, SSRI)
o Stress
Hypoglycemie
o Te veel insuline in verhouding met voeding en beweging
o SU-derivaten
o Insulinoom (tumor die insuline maakt, kanker in alvleesklier)
o Kinderen ==> stofwisselingsziekte
o Ernstige leverziekte ==> geen voorraad meer aan glycogeen, alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat activeert de stolling?

A

§ Deze wordt via de intrinsieke en/of extrinsieke route geactiveerd en dit leidt
tot de vorming van trombine
§ Trombine zet het inactieve fibrinogeen om in fibrine en daarna ontstaan
hieruit fibrine vezels
o Trombocyten
§ Worden geactiveerd, veranderen van vorm en oppervlak
§ Scheiden stoffen af en klonteren samen (aggregatie)
o Interactie
§ Stollingscascade en trombocyten en bloedvaten
Stolselvorming
Fibrinolyse ==> oplossen van stolsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de INR (international normalized ratio)?

A

International Normalized Ratio (INR) is een maat voor de stollingstijd van bloed
o Het geeft aan hoeveel keer langzamer het bloed van de patiënt stolt dan bij iemand
zonder medicatie
o Bij een INR van 3 stolt het bloed dus 3 keer zo langzaam als bij iemand zonder
medicatie -
INR is een gestandaardiseerde weergave van de protrombinetijd, die aangeeft hoe lang het
duurt voordat er in het bloed fibrine gevormd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hematocriet is een verhouding tussen?

A

erytrocyten en plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

diagnostiek dehydratie en overvulling?

A

Dehydratie
o Klinisch beeld
o Laboratorium ==> hematocriet, natrium, kalium, ureum, creatinine (nieren)
Overvulling
o Klinisch beeld ==> NT-pro BNP, CK-MB, troponine (hart)
o Laboratorium
o X-thorax
o ECG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

complicaties dehydratie en overvulling?

A

Dehydratie: obstipatie, trombose, nierfalen, elektrolytstoornissen
Overvulling: hartfalen, oedeem, respiratoire insufficiëntie, elektrolytstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat zijn erytrocyten?
-zijn rode bloedcellen - hematocriet==> relatieve erytrocytenvolume in bloed - zitten vol met eiwit hemoglobine - hebben geen kern, golgicomplex en mitochondrieen - voorzien alle cellen van zuurstof - leven 120 dagen - worden gemaakt in rode beenmerg
26
wat doen leukocyten? en noem een soort leukocyt
- witte bloedcellen - regelen de afweer - granulocyten: Grote kern en veel granula in hun cytoplasma § Specialisten in het opruimen van ziekteverwekkers en aangetaste of dode lichaamscellen § Leukodiapedese = ze wringen zich door de spleten van de capillairwand en treden uit de bloedbaan § Neutrofiele, eosinofiele en basofiele granulocyten
27
monocyten, lymfocyten en trombocyten?
monocyten: - grootste leukocyten - aangemaakt in rode beenmerg - dringen binnen bij geinfecteerde weefsels en veranderen in macrofagen lymfocyten: - kleine cellen - aantallen nemen toe, als infectie bezig is - zorgen voor specifieke immuniteit trombocyten - is geen cel - functie bij bloedstolling - bevatten plaatjes factor - ook betrokken bij immuunreacties en weefselherstel
28
hemopoese?
bloedvorming - gebeurt in rode beenmerg - onrijpe vormen zijn -blasten en rijpe vormen zijn -cyten - b en t-lymfocyten
29
hemostase?
bloedstolling, - lokale vasoconstrictie > vasoconstrictie, ateriolen aangespand propvorming > trombocyten binnen zich aan wondranden en hechten aan elkaar > primaire hemostase coagulatie > secundaire hemostase > stollingscascade > vorming fibrine, vormt een netwerk
30
Wat gebeurt er bij bloedstolling, stap voor stap?
Wondje? → Bloedplaatjes en kapotte cellen geven stollingsstoffen af. Deze stoffen zetten protrombine om in trombine (met hulp van Ca²⁺). Trombine zet fibrinogeen om in fibrine (taaie draden). Fibrinedraden maken een web → bloedcellen blijven hangen = stolsel. Stolsel droogt → wordt een korstje. Wondvocht = bloed zonder fibrinogeen (bloedserum).
31
plasma-eiwitten?
- eiwitten die aanwezig zijn in bloedplasma - hebben watermantel over zich heen> waardoor COD - drie belangrijke soorten 1. Albumine --> helft van alle plasma-eiwitten (vervoert bilirubine naar lever) o Globulinen --> verzameling van plasma-eiwitten met uiteenlopende functies § Alfaglobulinen --> transportfunctie § Bètaglobulinen --> transportfunctie § Gammaglobulinen/immunoglobulinen --> belangrijke rol bij de immuniteit o Stollingsfactoren --.rol bij de hemostase
32
osmoregulatie?
de handhaving van de juiste osmotische druk van het bloed om de homeostase te behouden
33
ADH (antiduretisch hormoon)?
Belangrijk hormoon voor de osmoregulatie Door hypothalamus geproduceerd Door neurohypofyse aan het bloed afgegeven Wanneer de hersenen een te hoge osmotische druk van het bloed registreren, wordt de hypofyse geprikkeld om meer ADH af te geven aan het bloed Verhoogt de doorlaatbaarheid voor water in de wand van de distale tubulus en van de verzamelbuis ==> meer water wordt teruggeresorbeerd naar het bloed o Bloed wordt verdund ==> concentratie zouten in het bloed verlaagt Afgifte van ADH aan het bloed doet het bloedvolume toenemen ==> bloeddrukverhogend
34
RAAS systeem?
Zodra de bloeddruk daalt, geven de cellen renine aan het bloed af - - Renine bevordert de omzetting van angiotensinogeen in angiotensine Angiotensine verhoogt op drie manieren de bloeddruk 1. Vaatvernauwing van arteriolen in het hele lichaam o Perifere weerstand wordt groter ==> minder bloed naar capillairen ==> RR omhoog 2. Stimuleert in de nieren extra terugresorptie van water en NaCl ==> meer zouten en water in het bloed terug ==> minder in de urine 3. Stimuleert de bijnierschors tot afgifte van aldosteron o Stimuleert de terugresorptie van natrium en de excretie van kalium in de distale tubulus
35
natriuretische peptiden?
= hormonen die door de hartspiercellen van de atria en ventrikels afgegeven worden - - Gebeurt zodra de hartwand te veel uitrekt als gevolg van een te groot bloedvolume en een te hoge bloeddruk Remt de afgifte van renine, gaat terugresorptie van NaCl tegen en remt de vorming van aldosteron
36
welke bestanddelen bevat urine?
Water (96%) Zouten (natrium en kalium) Afbraakproducten van eiwitten o Ureum ==> afbraak van aminozuren o Creatinine ==> afbraak van creatinine o Urinezuur ==> afbraak van nucleïnezuren Urobiline ==> geeft de typische gele kleur Celresten, afkomstig van afgestoten epitheelcellen van de nefronen en de urinewegen
37
pH?
geeft aan hoe zuur een oplossing is
38
wat is de pH van de mens en wanneer is het te zuur of te basisch?
menselijk lichaam 7,35-7,45 - - pH < 7,35 = acidose = verzuring pH > 7,45 = alkalose = te basisch
39
kooldioxidespanning, bicarbonaat concentratie?
Kooldioxidespanning (pCO2): wordt direct geregeld door ademhaling - Normaalwaarde 35-45 mm Hg Bicarbonaatconcentratie: wordt geregeld door de nieren - Normaalwaarde 22-26 mmol/L
40
Wat is respiratoire acidose en wat zijn de waarden?
Oorzaak: ernstige ademhalingsproblemen (bijv. longemfyseem, afgesloten luchtweg) CO₂ hoopt op → bloed wordt zuurder 📉 pH < 7,35 📈 pCO₂ > 45 mmHg HCO₃⁻ = normaal (in het begin)
41
Wat is respiratoire alkalose en wat zijn de waarden?
Oorzaak: te veel CO₂ uitgeademd, bijv. door stress (hyperventilatie) of zuurstoftekort (hypoxie) 📈 pH > 7,45 📉 pCO₂ < 35 mmHg O₂ normaal bij stress, laag bij hypoxie (pO₂ < 75 mmHg, saturatie < 95%) Klachten: tintelingen, duizeligheid door vasoconstrictie & laag vrij Ca²⁺
42
Wat is metabole acidose en wat zijn de oorzaken en waarden?
Oorzaken: Anaerobe verbranding → melkzuur (bijv. hypoxie) Ketoacidose (vetverbranding bij diabetes) Nierfalen (geen HCO₃⁻) Diarree (verlies van HCO₃⁻) 📉 pH < 7,35 📉 HCO₃⁻ < 22 mmol/L Gaat vaak samen met hyperkaliëmie (hoog K⁺)
43
Wat is metabole alkalose en wat zijn de waarden?
Oorzaak: meestal door braken (verlies van maagzuur) 📈 pH > 7,45 📈 HCO₃⁻ > 26 mmol/L pCO₂ kan iets stijgen (compensatie) Gaat vaak samen met hypokaliëmie (laag K⁺) en hypocalciëmie (laag Ca²⁺)
44
Waaruit bestaat het lichaamsvocht bij een volwassene?
60% van het lichaam is water: 40% in de cellen (intracellulair) en 20% buiten de cellen (extracellulair).
45
Hoe is extracellulair vocht verdeeld?
15% tussen de cellen (interstitium), 4% in bloedplasma, 1% in ander vocht zoals lymfe.
46
Welke stoffen kunnen makkelijk door de haarvaten en welke niet?
Kleine stoffen (zoals water, glucose, ionen) kunnen door. Grote eiwitten (zoals albumine) niet → die zorgen voor osmotische kracht.
47
Hoe regelt het lichaam het verschil in ionen binnen en buiten de cel?
via transporteiwitten en pompjes. Water gaat vanzelf, maar ionen zoals Na⁺ en K⁺ niet.
48
Wat gebeurt er met kalium bij hemolyse?
Kapotte rode bloedcellen laten kalium los → dat kan valse hoge waarden geven bij bloedafname.
49
Waar zitten natrium en kalium vooral in het lichaam?
Natrium (Na⁺) zit vooral buiten de cellen, kalium (K⁺) zit vooral binnen de cellen.
50
Wat doet osmolariteit met je dorst en plassen?
Bij hoge osmolariteit krijg je dorst en houdt ADH water vast. Bij lage osmolariteit minder dorst en ga je meer plassen.
51
Wat is de rol van ADH?
ADH (antidiuretisch hormoon) zorgt dat je nieren extra water vasthouden → minder urine.
52
Hoe werkt het RAAS-systeem?
Bij lage bloeddruk maakt de nier renine → dat activeert angiotensine 2 → die zorgt voor vasoconstrictie én afgifte van aldosteron
53
Wat doet aldosteron?
Zorgt dat je nieren extra natrium (Na⁺) vasthouden en kalium (K⁺) uitscheiden.
54
Wat is osmose?
Water verplaatst naar de plek met de meeste opgeloste deeltjes (zouten/suikers).
55
Wat zijn de drie hoofdprocessen van de nier?
1. Filtratie (in glomerulus), 2. Terugresorptie (proximale tubulus/lis van Henle), 3. Excretie (uitscheiding van afvalstoffen).
56
Welke stoffen filteren de glomeruli uit het bloed?
Water, zouten, glucose, ureum, creatinine. Geen eiwitten of bloedcellen!
57
Wat doet de proximale tubulus?
Resorbeert glucose, natrium, chloor en water terug naar het lichaam.
58
Wat regelt het distale tubulus?
Scheidt kalium uit en neemt natrium terug op, onder invloed van aldosteron. Regelt ook zuur-base evenwicht.
59
Wat gebeurt er met cellen in een hypo- of hypertoon milieu?
Hypotoon: Cellen zwellen op (te weinig deeltjes buiten de cel) → hersenoedeem, hoofdpijn, insulten, bewustzijnsverlies. Hypertoon: Cellen krimpen (teveel deeltjes buiten de cel) → hersencellen verschrompelen → verwardheid, verminderd bewustzijn.
60
Wat zijn de drie soorten dehydratie en wat gebeurt er dan in het lichaam?
Hypotone dehydratie: Meer zout dan water verloren → extracellulair volume daalt, intracellulair volume stijgt. Isotone dehydratie: Water en zout evenredig verloren (bv. bij brandwonden) → extracellulair volume daalt, intracellulair blijft gelijk. Hypertone dehydratie: Meer water dan zout verloren → intracellulair volume daalt, extracellulair blijft even groot.
61
Wat zijn de drie soorten overvulling en wat is de oorzaak?
Hypo-osmolaire overvulling: Meer water dan zout (bv. ADH teveel) → waterbeperking nodig. Iso-osmolaire overvulling: Water en zout in balans vastgehouden (bv. nierfalen) → vocht- én zoutbeperking nodig. Hyperosmolaire overvulling: Meer zout dan water (bv. zoutinname bij slechte nieren) → natriumbeperking nodig.
62
Wat zijn oorzaken en klachten van hypokaliëmie (K⁺ < 3 mmol/L)?
Oorzaken: Te weinig inname, verlies via diarree, braken, urine, alkalose of insulinegebruik. Verschijnselen: Spierzwakte, minder reflexen, darmverlamming (paralytische ileus), hartritmestoornissen. Behandeling: Oorzaak aanpakken (bv. vochttekort), kalium toedienen (1-3 mmol/kg/24u).
63
Wat zijn oorzaken, klachten en behandeling van hyperkaliëmie (K⁺ > 6 mmol/L)?
Oorzaken: Teveel kaliuminname, nierfalen, bijnierschorsprobleem, celbeschadiging, acidose. Verschijnselen: Hartritmestoornissen, prikkelbare cellen. Behandeling: Oorzaak aanpakken Glucose + insuline (kalium de cel in) Calciumgluconaat (beschermt hart) Ionenwisselaars (kalium via darmen eruit) Dialyse (kalium uit het bloed verwijderen)