Werk. 4-6 Flashcards

(128 cards)

1
Q

adorare (-are)

A

houden van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

andare a trovare (onregelmatig)

A

op bezoek gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aprire (-ire)

A

openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cambiare (-are (iare))

A

veranderen / verwisselen / omruilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

cambiare casa (-are)

A

verhuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

chiudere (-ere)

A

sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

consigliare (-are (iare))

A

aanraden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cucinare (-are)

A

koken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

descrivere (-ere)

A

beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dispiacere (-ere)

A

spijt hebben / betreuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

dormire (-ire)

A

slapen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dovere (onregelmatig)

A

moeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

entrare (-are)

A

binnengaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

essere a dieta (onregelmatig)

A

op dieet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

evitare (-are)

A

vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fare il bagno (onregelmatig)

A

in bad gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fare la doccia (onregelmatig)

A

douchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

fare shopping (onregelmatig)

A

shoppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

funzionare (-are)

A

functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

guardare la TV (-are)

A

televisie kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

inserire (-ire (-isc-))

A

ingeven / invoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

mettere la sveglia (onregelmatig)

A

onregelmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mettere una password (onregelmatig)

A

een wachtwoord ingeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

piacere (-ere)

A

aanstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
pulire (-ire (-isc-))
poetsen / zuiver maken
26
restare (-are)
blijven
27
rompere (-ere)
kapot maken
28
soddisfare (-are)
tevreden stellen
29
sporcare (-are (ch))
vuil maken
30
stare seduto (onregelmatig)
zitten
31
telefonare (-are)
telefoneren
32
venire (onregelmatig)
komen
33
venire a trovare (onregelmatig)
op bezoek komen
34
andare via (onregelmatig)
weggaan / wegrijden
35
attraversare (-are)
oversteken
36
continuare (-are)
doorgaan / doorrijden
37
costare (-are)
kosten
38
credere (-ere)
geloven
39
disegnare (-are)
tekenen
40
esserci (onregelmatig)
er zijn
41
essere in ritardo (onregelmatig)
te laat zijn / komen
42
fermarsi (-are (wederkerend))
stoppen
43
formare (-are)
vormen / maken
44
girare (-are)
draaien / afslaan / rondlopen / roeren
45
immaginare (-are)
zich voorstellen
46
incontrare (-are)
tegenkomen
47
inventare (-are)
uitvinden
48
invitare (-are)
uitnodigen
49
lasciare la macchina (-are)
de auto parkeren
50
mandare (-are)
sturen
51
mettere (-ere)
zetten / leggen / aantrekken (kleren)
52
muoversi (-ere (wederkerend))
zich bewegen
53
oltrepassare (-are)
oversteken
54
ospitare (-are)
onderdak bieden aan
55
passeggiare (-are (iare))
gaan wandelen
56
rivelare (-are)
onthullen
57
sapere (onregelmatig)
weten
58
scendere (-ere)
uitstappen
59
segnare (-are)
aantekenen / markeren
60
seguire (-ire)
volgen
61
selezionare (-are)
selecteren
62
succedere (-ere)
gebeuren
63
superare (-are)
voorbijgaan
64
uscire (onregelmatig)
buitengaan / uitgaan / afrijden
65
vedere (-ere)
zien
66
verificare (-are (ch))
controleren
67
volerci (onregelmatig)
nodig zijn (bv in recept); duren (tijd)
68
accettare (-are)
accepteren
69
addormentarsi (-are (wederkerend))
inslapen
70
allenarsi (-are (wederkerend))
trainen
71
alzare (-are)
opsteken (vb haar)
72
alzarsi (-are (wederkerend))
opstaan
73
andare a letto (onregelmatig)
naar bed gaan
74
andare a teatro (onregelmatig)
naar het theater gaan
75
andare a un concerto (onregelmatig)
naar een concert gaan
76
andare al bagno / al cabinetto (onregelmatig)
naar de wc gaan
77
andare al cinema (onregelmatig)
naar de bioscoop gaan
78
andare al lavoro (onregelmatig)
naar het werk gaan
79
andare in bicicletta (onregelmatig)
wielrennen, fietsen
80
andare in discoteca (onregelmatig)
naar de discotheek gaan
81
arrabbiarsi (-are (iare/wederkerend)))
boos worden
82
ascoltare la radio (-are)
naar de radio luisteren
83
avere ragione (onregelmatig)
gelijk hebben
84
bere un caffè (onregelmatig)
een koffie drinken
85
conoscere (-ere)
(leren) kennen
86
discutere (-ere)
bespreken
87
essere in giro (onregelmatig)
onderweg zijn
88
evidenziare (-are (iare))
markeren
89
fare i compiti (-are)
huiswerk maken
90
fare la pipi / la caca (onregelmatig)
pipi / kaka doen
91
fare un sogno (onregelmatig)
dromen / een droom hebben
92
fare una passegiata (onregelmatig)
wandelen
93
farsi la doccia (onregelmatig (wederkerend))
zich douchen
94
giocare (a) (-are)
spelen (sport)
95
indicare (-are (ch))
aanduiden
96
indovinare (-are)
gissen, raden
97
iniziare (-are (iare))
beginnen
98
intervistare (-are)
interviewen
99
lavarsi (-are (wederkerend))
zich wassen
100
lavarsi i denti (-are (wederkerend))
zijn tanden poetsen
101
leggere il giornale (-ere)
het tijdschrift lezen
102
leggere il quotidiano (-ere)
de krant lezen
103
nascere (-ere)
geboren worden
104
occuparsi di (-are (wederkerend))
zich bezighouden met
105
odiare (-are (iare))
haten
106
parlare a (-are)
zeggen tegen
107
parlare con (-are)
praten met
108
partecipare (-are)
deelnemen
109
piangere (-ere)
huilen
110
praticare (-are (ch))
uitoefenen
111
prendere un appunta (onregelmatig)
een afspraak maken
112
prendere una doccia (-ere)
douchen
113
preparare (-are)
voorbereiden
114
prepararsi (-are (wederkerend))
zich voorbereiden
115
proporre (onregelmatig)
voorstellen / een voorstel doen
116
restare a casa (-are)
thuis blijven
117
ricordare (-are)
zich herinneren aan
118
rimanere a casa (-ere)
thuis blijven
119
riposarsi (-are (wederkerend))
rusten
120
salire le scale (onregelmatig)
de trap opgaan
121
truccarsi (-are (wederkerend))
zich schminken
122
uscire dal cinema (onregelmatig)
de cinema verlaten
123
uscire di casa (onregelmatig)
het huis verlaten
124
uscire di chiesa (onregelmatig)
de kerk verlaten
125
uscire di strada (onregelmatig)
van de weg afgaan
126
vestirsi (-ire (wederkerend))
zich aankleden
127
viaggiare (-are (iare))
reizen
128
vincere (-ere)
winnen / overwinnen