Werkw. 7-9 Flashcards

(142 cards)

1
Q

aggiungere (-ere)

A

toevoegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

allogiare (-are (iare))

A

logeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

avere freddo (onregelmatig)

A

kou hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

baciare (-are (iare))

A

kussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bastare (-are)

A

volstaan / genoeg zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cadere (-ere)

A

vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

camminare (-are)

A

wandelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

corrispondere (-ere)

A

in overeenstemming zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

decidere (-ere)

A

beslissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

diventare (-are)

A

worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

esistere (-ere)

A

bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

esplorare (-are)

A

exploreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

essere (onregelmatig)

A

zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fare (onregelmatig)

A

doen / maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fare birdwatching (onregelmatig)

A

vogels bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fare una foto (onregelmatig)

A

een foto nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fare sport invernali (onregelmatig)

A

wintersporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

fare un giro (onregelmatig)

A

onderweg zijn / een reis maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fare una grigliata (onregelmatig)

A

barbecueën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

fumare (-are)

A

roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

giocare a bocce (-are)

A

petanque spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

giocare nella neve (-are)

A

in de sneeuw spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

godersi (-ere (wederkerend))

A

genieten van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ignorare (-are)

A

negeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
lasciare (-are (iare))
verlaten / achterlaten
26
mettere in ordine (onregelmatig)
opruimen
27
morire (onregelmatig)
sterven
28
mostrare (-are)
tonen
29
nevicare (-are (ch))
sneeuwen
30
nuotare (-are)
zwemmen
31
organizzare (-are)
organiseren
32
osservare (-are)
bekijken
33
passare (-are)
doorbrengen
34
perdere (-ere)
verliezen
35
piovere (-ere)
regenen
36
portare (-are)
meebrengen / dragen
37
prendere il sole (-ere)
zonnebaden
38
preparare i bagagli (-are)
koffer pakken
39
prevedere (-ere)
voorzien
40
raccogliere (onregelmatig)
oogsten
41
raggruppare (-are)
regelen
42
ricapitulare (-are)
samenvatten
43
richiedere (-ere)
verzoeken
44
rilassare (-are)
ontspannen
45
rimanere (-ere)
blijven
46
riprovare (a) (-are)
nog eens proberen
47
ritornare (-are)
terugkeren
48
riuscire (onregelmatig)
slagen
49
salire (onregelmatig)
omhoog gaan / beklimmen
50
scoprire (-ire)
ontdekken
51
sedersi (-ere (wederkerend))
gaan zitten
52
seminare (-are)
zaaien
53
sistemare (-are)
opruimen
54
vietare (-are)
verbieden
55
vivere (-ere)
leven
56
abbaiare (-iare)
blaffen
57
accogliere (-ere)
ontvangen / welkom heten
58
accorgersi (-ere (wederkerend))
opmerken
59
assistere (a) (-ere)
deelnemen (aan)
60
augurare buona fortuna (-are)
geluk wensen
61
avere 22 anni (onregelmatig)
22 jaar zijn
62
avere caldo (onregelmatig)
warm hebben
63
avere fame (onregelmatig)
honger hebben
64
avere figli (onregelmatig)
kinderen krijgen
65
avere torto (onregelmatig)
ongelijk hebben
66
baciarsi (-are (iare/wederkerend)))
elkaar kussen
67
bere il prosecco (onregelmatig)
prosecco drinken
68
buttare via (-are)
weggooien
69
costruire (-ire (-isc-))
bouwen
70
dare del Lei (onregelmatig)
vousvoyeren
71
dare del tu (onregelmatig)
tutoyeren
72
darsi del tu (onregelmatig (wederkerend))
elkaar tutoyeren
73
eliminare (-are)
wegdoen / uitschakelen
74
fare festa (onregelmatig)
feesten
75
fare gli anni (onregelmatig)
verjaren
76
fare gli auguri (onregelmatig)
gelukwensen
77
fare tardi (onregelmatig)
te laat komen
78
fare trekking (onregelmatig)
wandelen
79
fare un brindisi (onregelmatig)
een toast uitbrengen
80
fare una domanda (onregelmatig)
een vraag stellen
81
fare una foto (onregelmatig)
een foto nemen
82
festeggiare (-are (iare))
vieren
83
gettare (-are)
werpen
84
indossare (-are)
antrekken (kleding)
85
laurearsi (-are (wederkerend))
afstuderen
86
mangiare la torta (-are)
taart eten
87
nascondere (-ere)
verbergen
88
ottenere (-ere)
krijgen
89
parcheggiare (-are (iare))
parkeren
90
prendere l'aereo (onregelmatig)
het vliegtuig nemen
91
prendere un aperitivo (onregelmatig)
aperitieven
92
preparare un dolce (-are)
een dessert maken
93
ricevere regali (-ere)
geschenken krijgen
94
ricostruire (-ire (-isc-))
reconstrueren
95
riferirsi (a) (-ire (-isc-))
betrekking hebben op / verwijzen naar
96
rilassarsi (-are (wederkerend))
zich ontspannen
97
scattare / prendere / fare una foto (-are)
een foto nemen
98
sembrare (-are)
lijken
99
sepgnere le candeline (-ere)
kaarsjes uitblazen
100
sorprendere (-ere)
verrassen
101
spegnere (-ere)
blussen
102
sposarsi (-are (wederkerend))
trouwen
103
trasferirsi (-ire (wederkerend))
verhuizen
104
trasformare (-are)
transformeren / veranderen
105
travestirsi (come) (-ire (wederkerend))
zich verkleden (als)
106
andare bene (onregelmatig)
passen (kleren)
107
assaggiare (-are (iare))
proeven
108
assagiare (-are (iare))
proeven
109
bollire (-ire)
koken
110
cerchiare (-are (iare))
omringen
111
chattare (-are)
chatten
112
continuare (a) (-are)
doorgaan (met)
113
controllare (-are)
controleren / checken
114
crescere (-ere)
groeien
115
cuocere (-ere)
koken / garen
116
degustare (-are)
proeven
117
dimenticare (-are (ch))
vergeten
118
dividere (-ere)
verdelen
119
fare la fila (onregelmatig)
in de rij staan / aanschuiven
120
fare la lista della spesa (onregelmatig)
een boodschappenlijstje maken
121
fare la spesa (onregelmatig)
inkopen doen
122
fare le spese (onregelmatig)
shoppen / winkelen
123
fare spese / fare shopping (onregelmatig)
shoppen (kledij enz)
124
fare una prova (onregelmatig)
proberen
125
imparare (-are)
leren
126
invertire (-ire)
omkeren (rollen)
127
memorizzare (-are)
memoriseren
128
mettere sul fuoco (onregelmatig)
op het vuur zetten
129
negoziare (-iare)
onderhandelen
130
prendere il carello (-ere)
de winkelkar nemen
131
ricominciare (-are (iare))
hervatten
132
riempire (-ire)
vullen
133
rinnovare (-are)
renoveren / vernieuwen
134
risparmiare (-are (iare))
redden
135
scegliere (-ere)
kiezen
136
servire (-ire)
bedienen
137
spendere (-ere)
uitgeven / besteden
138
svendere (-ere)
verkopen met korting
139
svolgersi (-ere (wederkerend))
plaatsvinden
140
tagliare (-are (iare))
snijden
141
togliersi (-ere (wederkerend))
uittrekken (kleren)
142
versare (-are)
gieten