Winkelen Flashcards
(100 cards)
1
Q
de winkel
A
der Laden
2
Q
de supermarkt
A
der Supermarkt
3
Q
het warenhuis
A
das Kaufhaus
4
Q
de roltrap
A
die Rolltreppe
5
Q
de afdeling
A
die Abteilung
6
Q
de speciaalzaak
A
das Fachgeschäft
7
Q
de boekwinkel
A
die Buchhandlung
8
Q
de platenzaak
A
der Musikladen
9
Q
de bakker
A
der Bäcker
10
Q
de slager
A
der Metzger/der Fleischer
11
Q
de kapper
A
der Friseur
12
Q
de markt
A
der Markt
13
Q
de verkoper
A
der Verkäufer
14
Q
de verkoopster
A
die Verkäuferin
15
Q
boodschappen doen
A
einkaufen gehen
16
Q
kopen
A
kaufen (er kaufte - hat gekauft)
17
Q
inpakken
A
einpacken
18
Q
aan de beurt
A
an der Reihe
19
Q
ruilen
A
umtauschen
20
Q
garantie
A
Garantie
21
Q
Waar vind ik . . .?
A
Wo finde ich . . . ?
22
Q
Ik wil graag . . .
A
Ich hätte gern . . .
23
Q
Hoeveel kost dit?
A
Wie viel kostet das?
24
Q
Hoeveel is het bij elkaar?
A
Was macht das?
25
de portefeille
die Brieftasche / Das portemonnaie
26
het horloge
die Uhr
27
sieraad
Schmuck
28
de maat
die Größe
29
katoen
Baumwolle
30
wol
Wolle
31
passen
anprobieren
32
aantrekken - uittrekken
anziehen - ausziehen
33
zich omkleden
sich umziehen
34
mooi
schön
35
knap
hübsch
36
lelijk
hässlich
37
sigaretten
Zigaretten
38
Heb je een vuurtje?
Hast du Feuer?
39
asbak
Aschenbecher
40
servies
Geschirr
41
het servet
die Serviette
42
het bord
der Teller
43
het glas
das Glas
44
de beker
der Becher
45
de vork
die Gabel
46
het mes
das Messer
47
de lepel
der Löffel
48
de pan
der Topf
49
een ijsje van 1 euro
Ein Eis zu 1 euro
50
duur - goedkoop
teuer - billig
51
gratis
gratis, umsonst
52
de kassa
die Kasse
53
wisselen
wechseln
54
betalen
bezahlen
55
de kassabon
der Kassenzettel
56
de kwitantie
die Quittung
57
de ingang
der Eingang
58
de uitgang
der Ausgang
59
kleding
Kleider / Kleidung
60
de broek
die Hose
61
het overhemd
das Hemd
62
de trui
der Pullover
63
de jurk
das Kleid
64
het jack
die Jacke
65
de lange jas
der Mantel
66
het T-shirt
das T-shirt
67
ondergoed
Wäsche
68
sokken
Strümpfe
69
een paar handschoenen
ein Paar Handschuhe
70
schoenen
Schuhe
71
de muts
die Mütze
72
de paraplu
der Schirm
73
de tas
die Tasche
74
plastic tasje
eine Tüte
75
de koekenpan
die Pfanne
76
de schotel
die Schüssel
77
de emmer
der Eimer
78
gereedschap
Werkzeug
79
de schroef
die Schraube
80
het stopcontact
die Steckdose
81
de stekker
der Stecker
82
de lamp
die Lampe
83
de batterij
die Batterie
84
de bril
die Brille
85
de camera
die Kamera
86
het fotorolletje
der film
87
de CD
die CD
88
het tijdschrift
die Zeitschrift
89
de krant
die Zeitung
90
het boek
das Buch (die Bücher)
91
de poster
das Poster
92
de pen
der Kugelschreiber
93
het potlood
der Bleistift
94
een blaadje
ein Blatt Papier
95
een notitieblok
ein Notizblock
96
postzegels
Briefmarken
97
een kaart sturen
eine Karte schicken
98
een cadeau
ein Geschenk
99
een waardebon
ein Gutschein
100
klantenservice
Kundendienst
